Geschiedeniswerkplaats Historisch Overzicht 2e ed - Tijdvak 8 - Tijd van burgers en stoommachines oefentoetsen & antwoorden

a) Antithese: tegenstelling. b) Censuskiesrecht: kiesstelsel waarbij alleen mensen die een bepaald bedrag aan belasting betalen mogen stemmen. c) Conservatisme: politieke stroming die streeft naar behoud van het bestaande. d) Confessionalisme: politieke stroming op basis van een geloofsbelijdenis. e) Emancipatie: toekennen van gelijke rechten aan achtergestelde mensen. f) Feminisme: streeft naar gelijke behandeling van vrouwen. g) Liberalisme: politieke beweging die voor politieke en economische vrijheid is. h) Nationalisme: verschijnsel waarbij mensen trots zijn op hun eigen land. i) Parlementaire democratie: politiek systeem waarbij het parlement het laatste woord heeft. j) Sociale kwestie: slechte omstandigheden waarin arbeiders in de 19e eeuw wonen en werken. k) Vakbond: organisatie die zich inzet voor de belangen van arbeiders.   4-3-2-6-1-5   Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een uitleg van de gevolgen van de Industriële revolutie. Enkele voorbeelden: Om een fabriek goed te laten draaien, zijn grondstoffen nodig. Fabrieken zoeken afzetgebieden voor hun producten. 2. Een uitleg van hoe dit leidt tot Modern Imperialisme. Enkele voorbeelden: Nieuwe landen werden veroverd om grondstoffen te vinden. De producten werden in de nieuw veroverde landen gevonden.   Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een uitleg van het begrip nationalisme. Bijvoorbeeld: Nationalisme betekent dat mensen hun eigen land beter vinden dan andere landen. 2. Een hoe dit leidt tot Modern Imperialisme. Bijvoorbeeld: Daarom meenden veel mensen dat hun land het recht had om andere landen te veroveren.   Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een uitleg van wie er mocht kiezen. Bijvoorbeeld: Er was censuskiesrecht waardoor alleen de rijkste mannen mochten stemmen. 2. waarom algemeen kiesrecht de sociaaldemocraten zou helpen. Bijvoorbeeld: Door algemeen kiesrecht zouden er meer mensen op de sociaal democraten stemmen. Daardoor konden zij meer invloed uitoefenen.   Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een uitleg van de ideeën van Karl Marx. Bijvoorbeeld: Karl Marx wilde dat arbeiders in opstand kwamen en de macht overnamen van de bourgeoisie. 2. Waarom sociale wetgeving niet helpt om dat doel te bereiken. Bijvoorbeeld: Door sociale wetgeving zouden arbeiders het beter krijgen en minder bereid zijn om in opstand te komen.   Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een uitleg van wat er in 1848 gebeurde. Bijvoorbeeld: In 1848 kwam er een nieuwe grondwet in Nederland, waardoor de koning een groot deel van zijn macht kwijtraakte. 2. Waarom dit een keerpunt is. Bijvoorbeeld Voor 1848 had de koning ontzettend veel macht.   Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een uitleg van het begrip emancipatiebewegingen. Bijvoorbeeld: Emancipatiebewegingen zijn bewegingen die meer rechten willen geven aan achtergestelde groepen. 2. Hoe confessionelen en feministen dit doen. Bijvoorbeeld: Confessionelen voelden zich achtergesteld omdat ouders hun kinderen niet naar een orthodox christelijke school konden sturen. Feministen vonden dat vrouwen achtergesteld werden bij mannen en pleiten voor meer rechten voor vrouwen, zoals kiesrecht.   Nationalisme en modern imperialisme.   Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een uitleg van wat economisch liberalisme is. Bijvoorbeeld: Economisch liberalisme houdt in dat de overheid zo min mogelijk wetten maakt om het economisch verkeer te regelen. 2. Hoe dat leidt tot de problemen die worden beschreven in de bron. Bijvoorbeeld: Door het gebrek aan regels konden ondernemers doen en laten wat zij wilden. Dit leidde tot de problemen die worden beschreven in de bron: ondernemers buiten werknemers uit zodat werknemers amper geld hebben om te leven.    Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een uitleg van het functioneren van de toenmalige samenleving? Bijvoorbeeld: Veel mensen behoorden tot een bepaalde groep en stemden op de partij van die groep. 2. Waarom dit niet leidt tot grote politieke veranderingen: Bijvoorbeeld: Vrouwen stemden dus op dezelfde partij als hun man. Het percentage stemmen van het totaal op de verschillende de partijen bleven dus hetzelfde.   1830: De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie. 1832: De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionnalisme en feminisme. 1839: De industriële revolutie legde in de westerse wereld de basis voor een industriële samenleving.    Let op: volgens het examenprogramma mag je kenmerkende aspecten in je eigen woorden omschrijven. Een letterlijke omschrijving is natuurlijk altijd goed.