De Geo 9e ed - Hoofdstuk 6 - oefentoetsen & antwoorden

a) Extreem hoog water (bij volle en nieuwe maan). b) Warmere periode tussen twee ijstijden in. Heet ook tussenijstijd. c) Periode waarin de invloed van de zee toeneemt. d) Maatregelen om de spreiding van het aantal toeristen in een gebied te beïnvloeden.   Klei - Löss - Zand.   Steeds wisselende golven, getijstromen en zandaanvoer.   Pleistoceen.   Mogelijke antwoorden zijn: stuwwallen, tongbekkens, keileem, zwerfstenen.   Zeeklei en veen.   Een aanslibbingskust wil zeggen dat het land steeds verder wordt uitgebreid, terwijl bij een afbraakkust juist sprake is van afbraak van het land.   Er is daar een grote variatie aan plant- en diersoorten / aan levensvormen.   Door seizoensverlenging: Toeristen meer verspreid over het jaar naar de Waddeneilanden laten komen. Oorzaak: In de geulen is een hogere stroomsnelheid dan in de omliggende gebieden. Gevolg: Hier kan alleen zwaarder materiaal zoals zand naar de bodem zakken (terwijl in omliggende gebieden ook lichte materialen zoals klei bezinken).   Een kweldergebied ligt aan de kant van de zee. Hierdoor overstroomt het regelmatig met zout water.   De gletsjers hebben stuwwallen gemaakt. De rivieren konden hierdoor niet meer richting de Waddenzee stromen, maar bogen af richting de Noordzee.   Oorzaak: Nederland was een poolwoestijn (er was nauwelijks begroeiing). Gevolg: De wind had vrij spel en kon het zand wat hier lag over heel Nederland verspreiden.   Door de afname van de zeespiegelstijging ontstond een gesloten duinenrij.  Achter de duinen ontstonden moerassen met planten (omdat hier geen zout water meer binnendrong). In dit moeras konden dode plantenresten niet verteren.   Deze stelling is juist. Oorzaak: De dijken hielden (als het goed is) het water tegen van de zee. Gevolg: Verder landinwaarts hoefden bewoners zich niet meer te beschermen tegen overstromingen (die kwamen niet meer door de aanleg van dijken).   Een voorbeeld van een goed antwoord is: Als mensen te massaal gaan vissen op mosselen en kokkels, dan hebben bepaalde vogelsoorten (zoals de zilvermeeuw en de scholekster) niet meer voldoende te eten. Deze zullen niet meer naar het Waddengebied komen. Het gevolg hiervan is dat andere dieren, zoals de slechtvalk en de zeehond, weer niet voldoende te eten hebben (omdat zij de eerder genoemde vogels eten). Tip: let bij dit antwoord op dat je duidelijk maakt dat het verdwijnen van één dier uit de keten gevolgen heeft voor alle dieren.   Oorzaak: Door klimaatverandering worden de temperaturen hoger, ook in het voor- en najaar. Gevolg: De Waddeneilanden zijn in een langere periode aantrekkelijk om te bezoeken. a) Wantij. b) Oorzaak: Hier is rustig stromend en stilstaand water waardoor er veel slib bezinkt (en het dus ondiep is). Gevolg: Bij eb komt dit gebied droog te liggen (waardoor je er kan wadlopen).   De noordkant van de eilanden grenst aan de Noordzee. Hier wordt veel zand (en weinig klei) doordat de zee snel stroomt (en dit zand is nodig voor de vorming van duinen). Aan de zuidkant ligt de langzaam stromende Waddenzee, waar alleen klei wordt afgezet (en dus kunnen er geen duinen vormen).   a) Nee. De gletsjers kwamen vanuit het noorden tot de HUN-lijn (Haarlem, Utrecht, Nijmegen), en Limburg ligt zuidelijker. b) Mogelijke antwoorden zijn:  Löss werd hier neergelegd omdat het tegen de heuvels kwam; löss werd hier neergelegd omdat het lichter materiaal is en dus verder landinwaarts kwam; löss werd hier neergelegd omdat de windkracht verder landinwaarts afnam waardoor löss neerdaalde.   Oorzaak: In die periode waren de duinenrijen nog niet gesloten / nog niet sterk genoeg. Gevolg: De zee brak hier soms doorheen en zo werd er zeeklei afgezet achter de duinen.   Een voorbeeld van een goed antwoord is: Hier is geen sprake van duurzaam toerisme, omdat er in een behoorlijk droog gebied een grote accommodatie is neergezet (en hier wordt dus veel gevraagd van de natuur).