New Interface LRN-line deel A+B - Unit 1 - Friends oefentoetsen & antwoorden

a) verschillendb) eenzaamc) verdwaaldd) lide) bezorgdf) ookg) iedereenh) geïnteresseerdi) verhaalj) jezelfk) filml) stoelm) serieusn) tredeno) waarp) verzamelenq) fietsenr) duss) schrijvert) krant a) confidentb) shyc) difficultd) messye) pleasedf) photographyg) formh) quitei) brightj) holidaysk) neighboursl) viewm) choicen) returno) tiredp) congratulationsq) chessr) curiouss) comicst) important a) My name is Timothy but everyone calls me Tim.b) I've got a younger brother called Alex.c) I've got short, blond hair and bright blue eyes.d) But best of all, I love …e) I like hanging out with my family.f) Hi, I'm Harry. Pleased to meet you!g) Her name is Rosie, and she is 11 years old.h) I'm an only child.i)  I am 15 and I'm in form 11C.j) I can write interesting articles. a) Je gebruikt ‘a’ wanneer het volgende woord in de uitspraak begint met een medeklinker, ‘an’ gebruik je wanneer het volgende woord in de uitspraak begint met een klinker.b) am / are / isc)  DichtbijEnkelvoudThisMeervoudTheseVer wegEnkelvoudThatMeervoudThose a) weMike and I is meervoud, we verwijst naar hen. Je merkt dat deze zin in de ik-vorm staat, daarom gebruik je ‘wij’.b) sheShe verwijst naar Claudia, ook kan je het aan het werkwoord zien (is - shit vorm van to be).c) meme verwijst terug naar I, het gaat nu over ‘mij’, dus gebruik je me.d) itEen dier is een het, dus gebruik je it.e) IJe ziet hier een vergelijking en iemand heeft het over ‘mijn broer’, daardoor kun je weten dat het om ‘ik - I’ gaat. a) amHet onderwerp is I. Dan ga je kiezen welke vorm van to be (am/are/is)  je moet gebruiken. Als het onderwerp I is gebruik je am.b) areHet onderwerp is they. Dan ga je kiezen welke vorm van to be (am/are/is)  je moet gebruiken. Als het onderwerp they is gebruik je are.c) isHet onderwerp is she. Dan ga je kiezen welke vorm van to be (am/are/is)  je moet gebruiken. Als het onderwerp she is gebruik je is.d) areHet onderwerp is we. Dan ga je kiezen welke vorm van to be (am/are/is)  je moet gebruiken. Als het onderwerp we is gebruik je are.e) areHet onderwerp is you. Dan ga je kiezen welke vorm van to be (am/are/is)  je moet gebruiken. Als het onderwerp you is gebruik je are.f) isHet onderwerp is Cathy (she). Dan ga je kiezen welke vorm van to be (am/are/is)  je moet gebruiken. Als het onderwerp she is gebruik je are.g) areHet onderwerp is Gideon and Aron (they). Dan ga je kiezen welke vorm van to be (am/are/is)  je moet gebruiken. Als het onderwerp they is gebruik je are.h) areHet onderwerp is my parents (they). Dan ga je kiezen welke vorm van to be (am/are/is)  je moet gebruiken. Als het onderwerp they is gebruik je are.i) areHet onderwerp is the cats (they). Dan ga je kiezen welke vorm van to be (am/are/is)  je moet gebruiken. Als het onderwerp they is gebruik je are.j) isHet onderwerp is the dog (it). Dan ga je kiezen welke vorm van to be (am/are/is)  je moet gebruiken. Als het onderwerp it is gebruik je is. a) can’t doAan de zin kun je zien dat het om een negatieve zin gaat (it is not allowed), dus je vult can’t/cannot in. Achter can/can’t/cannot komt het hele werkwoord.b) can you goHet gaat nu om een positieve zin, dus dan vul je can in. Achter can/can’t/cannot komt het hele werkwoord.c) can’t come doAan de zin kun je zien dat het om een negatieve zin gaat (she is grounded), dus je vult can’t/cannot in. Achter can/can’t/cannot komt het hele werkwoord.d) can stayHet gaat nu om een positieve zin, dus dan vul je can in. Achter can/can’t/cannot komt het hele werkwoord. a) thoseHet woord waar het om gaat (books) is meervoud. Je kunt lezen dat het in de keuken is, dus het is verder weg. Wanneer iets meervoud + verder weg is dan gebruik je those.b) thisHet woord waar het om gaat (sweater) is enkelvoud. Het is ook iets dat dichtbij is, dus daarom gebruik je this.c) theseHet woord waar het om gaat (flowers) is meervoud. Uit de zin kun je opmaken dat het dichtbij is. Daarom gebruik je these.d) thatHet woord waar het om gaat (boy) is enkelvoud. Het is ook iets dat verder weg is (over there), daarom gebruik je that.e) thisHet woord waar het om gaat (boy) is enkelvoud. Het is ook iets dat dichtbij is, dus daarom gebruik je this. Write the numbers as words. (§1.4)1one11eleven26twenty-six30thirty100one hundred99ninety-nine43forty-three57fifty-seven68sixty-eight82eighty-twoTussen 21 en 99 zet je een streepje tussen het tiental en enkeltal. a) anHet volgende woord start in de uitspraak met een klinker (a/e/i/o/u), daarom gebruik je an.b) anHet volgende woord start in de uitspraak met een klinker (a/e/i/o/u), daarom gebruik je an. (bij sommige woorden spreek je de eerste letter niet uit: honest, hour etc.)c) aHet volgende woord start in de uitspraak met een medeklinker (d/p/m etc.), daarom gebruik je a.d) aHet volgende woord start in de uitspraak met een medeklinker (d/p/m etc.), daarom gebruik je a.e) aHet volgende woord start in de uitspraak met een medeklinker (d/p/m etc.), daarom gebruik je a.