Feniks 2e ed - Hoofdstuk 6 - Kolonie wordt wereldmacht oefentoetsen & antwoorden

a) Document, in 1776 opgesteld, om de onafhankelijkheid van dertien Amerikaanse kolonies uit te roepen. - Onafhankelijkheidsverklaring (4) -b) Jodenvervolgingen; in het bijzonder de vervolging van Joden in Rusland in de 19e eeuw. - pogroms (6) -c) Door blanken opgestelde wetten die de rechten van Afro-Amerikanen in het zuiden beperkten. Zij moesten bijvoorbeeld in aparte treinstellen reizen en gescheiden onderwijs volgen. - Jim Crow wetten (5) -d) Engelse puriteinen die vanuit o.a. Nederland naar Amerika trokken om daar een nieuwe maatschappij te stichten. - Pilgrim Fathers (2) -e) Politieke stroming met veel aanhang in de noordelijke staten. Ze waren voor een sterke Unie en hadden een voorkeur voor het afschaffen van de slavernij. - Republikeinen (5) -f) Opvatting van de Amerikaanse president Monroe (1823) dat Europese landen geen invloed of bemoeienis zouden moeten hebben met het Amerikaanse continent. - Monroe-doctrine (6) -g) Het congres nam in 1867 een Reconstruction Act aan om de zuidelijke staten te hervormen en weer op te nemen in de Unie. - Reconstruction (5) -h) Wetten die vanaf 1660 slavernij officieel erkenden en bepaalden dat het nageslacht van zwarten bezit van de meester zou zijn. - Black Codes (3) -i) Het onafhankelijk worden van kolonies van hun moederland. - dekolonisatie (6) -j) Een maatschappij waarin groepen gescheiden leven. In de VS werden Afro-Amerikanen achtergesteld en ontstond een scheiding tussen zwarten en blanken. - gesegregeerde maatschappij (5) - a) Ku Klux Klan.  (Nog altijd bestaande) Organisatie van conservatieve en racistische blanken die niet terugschrok voor intimidatie, geweld en lynchpartijen ten aanzien van zwarten. (5)b) Onafhankelijkheidsoorlog. Oorlog tussen de Amerikaanse kolonies en de Britten om de vrijheid te bereiken (1775-1783). (4)c) share croppers. Afro-Amerikanen die - na afschaffing van de slavernij- een stukje grond pachtten van de grootgrondbezitters in ruil voor een deel van de oogst. (5)d) Frontier. Grens tussen indiaans gebied en gekoloniseerd gebied. (6)e) Continental Congres. De bijeenkomst van kolonisten in Philadelphia, die zou leiden tot de onafhankelijkheid. (4) a) Het streven naar grondrechten en politieke invloed van de burgerij.Tijdens hun onafhankelijkheidsstrijd legden de burgers in de kolonies aan de Noord-Amerikaanse oostkust hun rechten vast. Ze organiseerden hun bestuur volgens de principes van de Trias Politica, waardoor de burgers via stemrecht invloed hadden op het bestuur.b) Het modern imperialisme. Om hun handelsbelangen en handelsroutes veilig te stellen gingen ook de Amerikanen over op veroveringen van eilanden in de Grote Oceaan. In Midden-Amerika grepen ze militair in als hun economische belangen bedreigd werden. a) godsdienstvrijheid.b) vrije verkiezingen.c) lage belastingen. Naast economische- en godsdienstige redenen was voor veel kolonisten de belangrijkste reden om te emigreren de hoop om snel rijk te worden door goud of zilver te vinden. a) Waar.b) Niet waar. Kolonisten die een boerderij wilden beginnen namen de grond meestal gewoon in bezit. De indianen deden immers toch niet aan landbouw. En aan wie zouden de kolonisten moeten betalen? De indianen kenden immers geen privé-grondbezit. c) Waar.d) Niet waar. Alleen Jamestown bleek levensvatbaar maar leverde ook geen winst op.e) Waar.  De drie doelen van de Virginia Company waren:1) Een Noordwestpassage naar het specerijenrijke Indie vinden.2) Het zoeken naar goud en zilver dat de Spanjaarden zoveel rijkdom bracht.3) Landbouwnederzettingen stichten om zijde, citrusvruchten en verfstoffen te produceren. Antwoord c is juist. a) De Fransen, gebrand op wraak tegen de Engelsen die hen uit Amerika hadden verdreven, sloten een bondgenootschap en stuurde een leger van 8000 manschappen en wapens om de opstandelingen te helpen.b) In de Republiek lag de situatie ingewikkelder. De aanhangers van de stadhouder waren Engelsgezind. Hun tegenstanders, de patriotten, waren meer Fransgezind en bereid om de kolonisten te steunen in hun strijd tegen de Britten. Maar de patriotten hadden nauwelijk invloed op het feitelijk bestuur in de Republiek. Veel handelaren waren bang voor een (handels)oorlog met Engeland als de Republiek voor de opstandige Amerikanen zou kiezen. En weer een Engelse Oorlog kon de zwakke economie van de Republiek niet verdragen. Pas toen het Britse leger zich in 1781 gewonnen gaf erkende de Republiek de Verenigde Staten van Amerika.  Het begrip dat past bij deze afbeelding is: Geconfedereerde Staten.  1) Rond 1830: katholieke Ieren.2) Midden 19e eeuw: Chinezen.3) Rond 1890: Zuid-Europeanen en Russen. Antwoord a is juist. Voor Japan was de handel met de imperialisten zeer nadelig. Voor de eerste kolonisten waren de Verenigde Staten een ‘Land of the free’: vrij van onderdrukking en gebrek. Voor de indianen was dit zeker niet het geval. De kolonisten en hun bestuurders namen het niet zo nauw met de gesloten verdragen. Zij drongen de indianen steeds verder naar het westen.  De groep kolonisten die met de Mayflower vertrokken naar de oostkust van Amerika waren de Pilgrim Fathers.  De Black Codes waren wetten die vanaf 1660 slavernij officieel erkenden en bepaalden dat het nageslacht van zwarten bezit van de meester zou zijn.  In 1773 besliste Londen dat alleen de Engelse Oost-Indische Compagnie nog thee mocht verkopen in de kolonies. Handelaren, onder wie veel smokkelaars, organiseerden uit protest de Boston Tea Party: een groep als indianen verklede kolonisten overviel drie Britse schepen en gooide de lading thee overboord.  De Jim Crow wetten waren door blanken opgestelde wetten die de rechten van Afro-Amerikanen in het zuiden beperkten. Zij moesten bijvoorbeeld in aparte treinstellen reizen en gescheiden onderwijs volgen. In de afbeelding zie je een voorbeeld terug omdat de Afro-Amerikaanse man niet uit dezelfde kraan mag drinken als de blanke man.Extra info (inclusief een filmpje): https://nl.tristarhistory.org/jim-crow-laws Deze mannen werden Robber Barons genoemd, ondernemers met enorme economische macht door opeenhoping van grondbezit en verschillende ondernemingen, van mijnen tot spoorwegbedrijven. Zij hadden die vaak verkregen via dubieuze contacten met de regering ten koste van de arme grondbezitters en belastingbetalers.  De feitelijke macht in Japan lag niet bij de keizer, maar bij de shogun. Hij was de opperbevelhebber van het leger en degene die de verdragen met westerse handelaren (imperialisten) afsloot. Daarom zal het voor de auteur aantrekkelijker geweest zijn om een boek te schrijven over een shogun dan over de keizer. Slavenarbeid op plantages en de opkomst van abolitionisme. Op de plantages in de zuidelijke staten van de VS moesten slaven het zware veldwerk doen. Daartegen kwam vanuit godsdienstige overtuiging en vooral vanuit verlichtingsideeën verzet van ‘abolitionisten’, die slavernij wilden afschaffen. Extra info bij dit hoofdstuk:https://schooltv.nl/video/high-speed-history-wanneer-werd-amerika-onafhankelijk/#q=amerika%20onafhankelijk