New Interface LRN-Line deel A+B
- Hoofdstuk 5 - Health
oefentoetsen & antwoorden
LRN-line
Klas 3|Havo
In deze oefentoets worden de volgende onderwerpen behandeld:
vocabulary unit 5
phrases unit 5
grammar unit 5
past simple vs present perfect
present simple vs present perfect
passive
if-sentences
conjunctions (voegwoorden)
past perfect continuous
Toets Engels
New Interface LRN-Line deel A+B
Online maken
Toets afdrukken
a) circulation (4)
b) jolt (to) (1)
c) groan (to) (2)
d) adolescent (6)
e) conscious (3)
f) belief (7)
g) benefit (to) (1)
h) straightaway (4)
i) prone to (6)
j) qualified (3)
k) infection (7)
l) remote (2)
m) attainment (6)
n) repetitive (1)
o) nostril (3)
p) organic (2)
q) swelling (4)
r) bandage (3)
s) endorse (to) (7)
t) upheaval (6)
u) trial (7)
v) make matters worse (to) (1)
w) drastic (2)
x) last resort (4)
a) sunset
b) frustrated
c) burn
d) is sleep-deprived
e) jewellery
f) garlic
g) vegetarian
h) throat
a) Sorry, I didn’t catch what you said.
b) I’m afraid there isn’t much we can do about it.
c) Let me fill you in a bit about the game.
d) If I had to choose between them, I’d go for the bigger one.
e) Try not to let your worries get out of proportion.
f) I urge you to give it a try.
g) They’ve just called us for supper, so I’ll sign off now.
h) I had been hoping that they’d see you straightaway.
i) What do you make of this?
j) My finger has gone numb, since we’ve been waiting for so long.
k) It’s not the end of the world.
l) So, what you’re telling us is that we have to call again tomorrow.
m) I think you’re being very brave.
n) I’m actually quite a tense sort of person.
o) In order to help your finger, we need to cut the ring off.
a) Je gebruikt de past simple als iets in het verleden is gebeurd en het belangrijk is wanneer het is gebeurd. In de zin staat vaak een tijdsaanduiding in het verleden.
b) Je gebruikt de present perfect als je wilt zeggen dat iets is gebeurd en het niet belangrijk is wanneer; iets in het verleden is begonnen en nog steeds doorgaat; iets in het verleden is gebeurd waarvan je nu het resultaat ziet; iets niet of iets nog niet is gebeurd. Signaalwoorden zijn: for, in, since, just, lately, recently, yet.
c) Je maakt de present perfect met have (I, you, we, they) / has (he, she, it) + het voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord kan regelmatig (werkwoord+ed) of onregelmatig (uit je hoofd leren) zijn.
d) Je gebruikt de present simple als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt. Ook gebruik je de present simple bij feiten.
e) Je gebruikt de lijdende vorm om aan te geven wat er gebeurt. Het is niet belangrijk wie het doet.
f) Je maakt de passive met een vorm van to be + voltooid deelwoord. Welke vorm van to be hangt af van de zin (tegenwoordige tijd: am, is, are; verleden tijd: was, were). Het voltooid deelwoord kan regelmatig (werkwoord+ed) of onregelmatig (uit je hoofd leren) zijn.
Tip: Zorg dat je ook altijd de regels kent die in het boek staan. Vooral de regels die over de verschillende tijden gaan. Als je deze regels uit kunt leggen, is het ook makkelijker om ze toe te passen. Deze vragen gaan over grammar.
a) didn’t meet
last week is een tijdsaanduiding in het verleden, daarom gebruik je de past simple. Een ontkenning in de past simple is altijd met didn’t en het hele werkwoord.
b) have lived
for is een signaalwoord voor de present perfect. Ze wonen er al 5 vijf jaar en nu nog, daarom gebruik je de present perfect.
c) Did Alex win
yesterday is een tijdsaanduiding in het verleden, daarom gebruik je de past simple. Een vraag in de past simple begin je altijd met Did, onderwerp, hele werkwoord.
d) left
this morning is een tijdsaanduiding in het verleden, daarom gebruik je de past simple. Leave is een onregelmatig werkwoord, de verleden tijdsvorm is left.
e) hasn’t done
Er staat geen tijdsaanduiding in de zin, daarom kiezen we voor de present perfect. Een ontkenning in de present perfect wordt hasn’t/haven’t. Het voltooid deelwoord van do is done.
f) were
last Wednesday is een tijdsaanduiding in het verleden, daarom gebruiken we de past simple. Let op dat het werkwoord to be onregelmatig is en ook het enige werkwoord dat in het verleden twee vormen heeft: was en were. Was gebruik je bij I, he, she en it. Were gebruik je bij we, you en they. Ook de regels rondom vragend/ontkennend maken zijn anders bij het werkwoord to be!
g) hasn’t finished
yet is een signaalwoord voor de present perfect.
Tip: De past simple gebruik je als het duidelijk is wanneer iets gebeurde. Er staat dan altijd een tijdsaanduiding in het verleden (zoals yesterday, this morning, last week etc). De past simple maak je door -ed achter het werkwoord te zetten of gebruik te maken van de onregelmatige werkwoorden (lijst die je uit je hoofd moeten kennen). De present perfect gebruik je als iets in het verleden is gebeurd en het is nu nog bezig, maar ook bijvoorbeeld als het niet duidelijk is wanneer iets precies gebeurde. Signaalwoorden voor de present perfect zijn for, yet, never, ever, yet, already, since. De present perfect maak je met has/have + voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord is het werkwoord+ed of door gebruik te maken van de onregelmatige werkwoorden (lijst die je uit je hoofd moet kennen). Leer de onregelmatige werkwoorden uit je hoofd!
a) plays
always geeft een regelmaat aan, ze doet dit altijd. Daarom gebruik je de present simple. Bij he/she/it zet je een ‘s’ achter het werkwoord.
b) has worked
since is een signaalwoord voor de present perfect. Hij werkt er sinds 2018 en nu nog steeds, daarom gebruiken we de present perfect.
c) have seen
ze hebben de film zes keer gezien, dit is een ervaring tot nu toe, ze kunnen de film nog vaker kijken. Bij een ervaring gebruik je ook de present perfect.
d) Do … work
sometimes geeft aan dat iets soms gebeurt, het is een signaalwoord voor de present simple. Bij een vraagzin gebruik je do (I,you,we,they) of does (he,she,it) vooraan de zin. Daarna gebruik je het hele werkwoord.
e) doesn’t have
deze zin geeft een feit aan, dan gebruik je de present simple. In de present simple gebruik je bij een ontkenning don’t (I,you,we,they) of doesn’t (he,she,it) en het hele werkwoord.
Tip: De present simple gebruik je als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt en ook bij feiten. Signaalwoorden die bij de present simple horen zijn: always, never, often, usually, regularly, sometimes, hardly ever. De present simple is het hele werkwoord of het hele werkwoord +s (bij he,she,it). Let wel op de vragende en de ontkennende zinnen (dan gebruik je het hulpwerkwoord to do). De present perfect gebruik je als iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is, of als het niet belangrijk is wanneer het gebeurde. Ook gebruik je de present perfect bij een ervaring tot nu toe. De present perfect maak je met has/have + voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord is het werkwoord+ed of door gebruik te maken van de onregelmatige werkwoorden (lijst die je uit je hoofd moet kennen). Leer de onregelmatige werkwoorden uit je hoofd!
a) Marry was left by John
b) The book was taken from the table by Brian.
c) Jack is invited by Jill for her birthday.
d) The patients are looked after by nurses.
e) She was sent for by them.
f) Different things are produced by this factory.Tip: Zoek in de bedrijvende zin naar het lijdend voorwerp of het meewerkend voorwerp. Dit wordt het nieuwe onderwerp van de lijdende zin. Soms moet deze wel aangepast worden (dit is als het lijdend voorwerp een object pronoun is, deze verandert dan in een subject pronoun). Daarna moet het werkwoord omgezet worden. Bij de present simple gebruik je am/is/are en het voltooid deelwoord van het werkwoord dat al in de zin stond. Bij de past simple gebruik je was/were en het voltooid deelwoord van het werkwoord dat al in de zin stond. Dus ook voor de passive moet je goed de onregelmatige werkwoorden kennen.
a) rains, won’t go
b) will buy, has
c) will be, don’t hurry
d) goes, will make
e) won’t get, doesn’t pass
Tip: if sentences bestaan uit twee delen. Het deel van de zin wat begint met if (bijzin) krijgt de present simple. Zorg dat je weet hoe je de present simple moet maken (denk hierbij vooral ook aan de ontkennende vorm). Het andere deel van de zin (hoofdzin) krijgt will/won’t + het hele werkwoord.
a) either, or
b) Unless
c) while
d) both, and
e) however
f) because
g) so
h) as soon as
Tip: bij deze opdracht moet je vooral heel goed de zinnen lezen en goed weten wat de verschillende voegwoorden betekenen en wat hun functie is (bijv. tegenstelling of juist opsomming).
a) had been ringing
b) had you been waiting
c) had been learning
d) had been eating
Tip: Bij deze opdracht moet je de regel van de past perfect continuous toepassen. Deze regel is: had + been + werkwoord+ing. Grammar
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.