Toets Economie
Online maken
Toets afdrukken
De vier productiefactoren:1. Arbeid. Het menselijk handelen tijdens de productie.2. Kennis. Alle kunde en vaardigheden die in het productieproces worden gebruikt.3. Kapitaal. Er zijn twee soorten kapitaal: fysiek kapitaal, zoals grondstoffen, halffabrikaten, bedrijfsauto’s en bedrijfsgebouwen) en financieel kapitaal, het geld dat nodig is om te kunnen produceren (aankoop van grondstoffen en het betalen van personeel).4. Locatie. De plaats waar de productie plaatsvindt.Voorbeelden van hoe productiefactoren elkaar kunnen beïnvloeden:Hoe meer kennis iemand heeft, hoe beter bruikbaar zijn arbeid is.Fysiek kapitaal, zoals grondstoffen die nodig zijn, beïnvloed de locatiekeuze.Arbeid, bijvoorbeeld goedkope arbeid in lage lonen landen, beïnvloed de locatiekeuze.De productiefunctie laat zien hoeveel inzet van productiefactoren nodig is voor een bepaalde productie. Vaste kosten zijn kosten die niet veranderen als er meer of minder wordt geproduceerd.Let op: een antwoord als: “vaste kosten veranderen niet” is fout! Vaste kosten kunnen wel veranderen als je bijvoorbeeld een extra machine aanschaft (meer afschrijvingskosten = vaste kosten).Voorbeelden van goede antwoorden.Progressief variabele kosten zijn kosten die per stuk (GVK) hoger worden als de productie stijgt.Progressief variabele kosten zijn kosten die meer dan evenredig toenemen bij een stijging van de productie. De vaste kosten zijn € 24.De marginale kosten bij het produceren van het derde product zijn: extra totale kosten / extra geproduceerde product, dus (€ 114 - € 64) / (3 – 2) = € 50.Er is hier sprake van afnemende meeropbrengsten, omdat de marginale kosten per extra geproduceerde product toenemen.De totale variabele kosten bij 10 stuks zijn 2 x 102 = € 200; de gemiddelde variabele kosten zijn totale variabele kosten / aantal producten = € 200 / 10 = € 20.De marginale kosten blijven gelijk per extra geproduceerde product gelijk (horizontale lijn). Dit betekent dat de marginale kosten gelijk zijn aan de variabele kosten per product. De totale variabele kosten zijn dan 4 producten x € 25 = € 100. Punt A is een punt op de TK-lijn. Totale kosten zijn vaste kosten en variabele kosten samen. Als je de vaste kosten (€ 70) optelt bij de totale variabele kosten, heb je punt A. Het antwoord op de vraag is dus € 170. De winst is maximaal bij bij het snijpunt van de MO-lijn en de MK-lijn. Die twee lijnen snijden elkaar bij een hoeveelheid van 4 producten (horizontale as).De maximale winst is (prijs x hoeveelheid) – gemiddelde totale kosten x hoeveelheid) = (€ 10 x 4 producten) - € 6 x 4 producten) = € 16.Of:De maximale winst is (prijs – gemiddelde totale kosten) x hoeveelheid = (€ 10 - € 6) x 4 producten= € 16.Het break-even punt is het snijpunt van de P-lijn en de GTK-lijn. Die twee lijnen snijden elkaar bij een hoeveelheid van 8 producten (horizontale as). Het maken van één product kost 1 uur x € 25 = € 25 (A)Het maken van twee producten kost 5 uur x € 25 = € 125 (B)Het maken van drie producten kost 20 uur x € 25 = € 500 ©Het maken van vier producten kost 50 uur x € 25 = € 1.250 (D) Aantal productenVaste kostenAantal gewerkte urenVariabele kostenTotale kostenGemiddelde totale kostenMarginale kosten0€ 4000€ 0€ 400**1€ 4001€ 25€ 425€ 425€ 252€ 4005€ 125€ 525€ 262,5€ 1003€ 40020€ 500€ 900€ 300€ 3754€ 40050€ 1.250€ 1.650€ 412,50€ 750Toelichting: de totale kosten is variabele kosten + vaste kosten de gemiddelde totale kosten is totale kosten / aantal producten de marginale kosten is extra totale kosten / extra produceerde product (of extra variabele kosten / extra produceerde product).
De marginale en de gemiddelde totale kosten snijden in het laagste punt, want als het maken van een extra product goedkoper is dan de kostprijs, zal de kostprijs dalen. Als het maken van een extra product hoger ligt dan de kostprijs zal de kostprijs stijgen. Ze snijden in het laagste punt, omdat de kostprijs dan niet daalt of stijgt.Tip: Vergelijk het met je rapportcijfer. Als je voor economie een “zeven” hebt voor het rapport, zal dit gemiddelde cijfer dalen als het volgende cijfer voor een proefwerk een “vijf” is. Haal je een in plaats daarvan een “acht”, zal het gemiddelde cijfer stijgen. Bij het halen van een “zeven”, blijft het gemiddelde gelijk qTOGOMOTKGTKMKTW00--€ 160---€ 1601€ 140€ 140€ 140€ 210€ 210€ 50-€ 702€ 280€ 140€ 140€ 280€ 140€ 70€ 03€ 420€ 140€ 140€ 370€ 123,33€ 90€ 504€ 560€ 140€ 140€ 480€ 120€ 110€ 805€ 700€ 140€ 140€ 610€ 122€ 130€ 906€ 840€ 140€ 140€ 760€ 126,67€ 150€ 807€ 980€ 140€ 140€ 930€ 132,86€ 170€ 50Toelichting:GO = TO / qMO = Toename TO / Toename q. Bijvoorbeeld bij een toename van 2 naar 3 producten neemt de TO toe met € 420 - € 280 = € 140 en q neemt toe met 3 – 2 = 1.GTK = TK / qMK = Toename TK / Toename q. Bijvoorbeeld bij een toename van 5 naar 6 producten neemt de TK toe met € 760 - € 610 = € 150 en q neemt toe met 6 – 5 = 1.TW = TO – TKVan twee naar drie producten is de MO € 140 en de MK € 90. De winst stijgt dus met € 140 – € 90 = € 50 (dus van € 0 naar € 50).Van drie naar vier producten is de MO € 140 en de MK € 110. De winst stijgt dus met € 140 – € 110 = € 30 (dus van € 50 naar € 80).Van zes naar zeven producten is de MO € 140 en de MK € 170. De winst daalt dus met € 140 – € 170 = € 30 (dus van € 80 naar € 30).De winst is maximaal bij 5 producten. Hier is de winst het hoogst.Bij 5 producten is de MO € 140 en de MK € 130. Dit is niet gelijk. Bij 6 producten is de MO € 140 en de MK € 150. Dit zou betekenen dat de MO gelijk is aan de MK tussen 5 en 6 producten in. Aangezien je alleen hele producten kunt verkopen kijk je, om de maximale winst te bepalen, naar het aantal producten waar de MO nog net iets hoger is dan de MK. Daar is de winst het hoogst. Immers als bij het volgende product de MO lager is dan de MK neemt de winst weer af. Alle aanbieders maximaliseren hun winst bij een gegeven prijs.MO is gelijk aan de prijsMaximale winst wordt behaald bij MO = MK.Berekening individuele aanbodlijn aanbieder 1:MK = 2qa + 2 = MO = pOp de plek van MK wordt p ingevuld (in de formule van de aanbodlijn komt alleen p en q voor)p = 2qa + 2-2qa = -p + 2qa = 0,5p - 1 (aanbodlijn aanbieder 1)Berekening individuele aanbodlijn aanbieder 2:MK = 4qa + 1 = MO = pOp de plek van MK wordt p ingevuld (in de formule van de aanbodlijn komt alleen p en q voor)p = 4qa + 2-4qa = -p + 2qa = 0,25p - 0,5 (aanbodlijn aanbieder 2)Berekening individuele aanbodlijn aanbieder 3:MK = qa + 2 = MO = pOp de plek van MK wordt p ingevuld (in de formule van de aanbodlijn komt alleen p en q voor)p = qa + 2-qa = -p + 2qa = p - 2 (aanbodlijn aanbieder 3)qa = 0,5p - 1 + 0,25p - 0,5 + p – 2 = qa = 1,75p – 3,5Individueel aangeboden hoeveelheid aanbieder 1:qa = (0,5 x 10) - 1 = 4Individueel aangeboden hoeveelheid aanbieder 2:qa = (0,25 x 10) - 0,5 = 2Individueel aangeboden hoeveelheid aanbieder 3:qa = (10 – 2) = 8Individueel producentensurplus aanbieder 1:0,5 x (10 – 2) x 4 = 16Individueel producentensurplus aanbieder 2:0,5 x (10 – 2) x 2 = 8Individueel producentensurplus aanbieder 3:0,5 x (10 – 2) x 8 = 32Opmerking:het producentensurplus is 0,5 (het is een driehoek) x (prijs – snijpunt met vertikale as) x aangeboden hoeveelheid.Het snijpunt met de verticale as wordt berekend door de qa in de individuele aanbodlijn op 0 te stellen. Bijvoorbeeld: qa = 0,25p - 0,5 (aanbodlijn aanbieder 2). Hieruit volgt: 0 = 0,25p - 0,5- 0,25p = -0,5p = 2
Collectieve aanbod:qa = 1,75p – 3,5qa = (1,75 x 10) – 3,5 = 14. De optelsom van het antwoord op c. is 4 + 2 + 8 = 14.Collectieve producentensurplus is 0,5 x (10 – 2) x 14 = 56.De optelsom van het antwoord op d. is 16 + 8 + 32 = 56.