Libre Service 4e ed/LRN-line - Unité 3 - Objectif action oefentoetsen & antwoorden

de oorlog (§3.2)de vervuiling (§3.2)besparen (§3.2)iemand anders (§3.2)de sociale media (§3.2)de behoefte (§3.3)de vrijwilliger (§3.3)zich inzetten (§3.3)de organisatie (§3.7)gezamenlijk (§3.7)de maatschappij (§3.7)de werkloosheid (§3.7) clair (§3.5)tout le monde (§3.5)mettre en ligne (§3.5)la pauvreté (§3.5)ensemble (§3.5)la décision (§3.5)l’objectif (§3.5)l’énergie solaire (§3.9)l’environnement (§3.9)consommer (§3.9)utile (§3.9)écolo(gique) (§3.9) Je ne peux absolument pas accepter cette situation. (§3.5)Il faut agir tout de suite parce que c’est urgent. (§3.5)J’ai fait un don pour aider les réfugiés. (§3.5)Tu dois signer cette pétition. / Il faut signer cette pétition. (§3.5) 1=d / 2=g / 3=i / 4=e / 5=a / 6=h / 7=b / 8=c / 9=f De vergrotende trap in het Frans maak je door het woordje plus voor het bijvoeglijk naamwoord of voor het bijwoord te zetten. Als je een vergelijking maakt met iets of iemand, dan zet je het woordje que achter het bijvoeglijk naamwoord of bijwoord. Kijk maar: Jeanine est plus intélligente que sa copine (Jeanine is intelligenter dan haar vriendin).Bernard travaille plus rapidement que son frère (Bernard werkt harder dan zijn broer). De overtreffende trap van een bijvoeglijk naamwoord maak je door de lidwoorden le, la of les voor de vergrotende trap te zetten.Kijk maar:Jeanine est la plus intélligente de sa classe (Jeanine is de intelligentste van haar klas).De overtreffende trap van een bijwoord maak je door het lidwoord le voor de vergrotende trap te zetten.Kijk maar:Bernard travaille le plus rapidement de sa famille (Bernard werkt het snelst van zijn familie). Een vraagwoord (zoals qui, comment, etc.) staat vaak aan het begin van de zin. In de spreektaal zien we soms dat het vraagwoord helemaal aan het eind van een zin staat. Er zijn drie manieren waarop je na een vraagwoord de zin kunt afmaken, te weten:met intonatie (je intonatie gaat omhoog aan het eind van de zinComment tu vas au collège?met est-ce queComment est-ce que tu vas au collège?met inversie (persoonsvorm en onderwerp worden omgedraaid)Comment vas-tu au collège? ‘wat’ als onderwerp: qu’est-ce qui (wat gaat er goed? = qu’est-ce qui va bien?)‘wat als lijdend voorwerp: qu’est-ce que (wat doet zij? = qu’est-ce qu’elle fait?)‘wat in combinatie met een voorzetsel: avec quoi (waar leer je mee? = tu apprends avec quoi?) Mon prof de français est plus sympa/gentil que mon prof de maths. Élisa est plus petite que la plupart de sa classe. In dit voorbeeld is het bijvoeglijk naamwoord ‘petit’ in de vrouwelijke vorm geschreven (dus +e), omdat deze verwijst naar ‘Élisa’. Mon meilleur copain travaille plus fort que moi. Fort is een bijwoord dat geen ‘-ment’ erachter krijgt. ‘Hard werken’ betekent dus ‘travailler fort’, dat is een vaste combinatie.La voiture de mon père roule plus vite/rapidement que la voiture de ma mère.Je te connais moins bien que mes potes. In dit geval is ‘goed’ een bijwoord, want het zegt iets over ‘kennen’. Je gebruikt dus bien, en niet bon.C’est un livre aussi intéressant que le film.C’est une fille plus sympa/gentille que l’autre. Noah est le plus beau garçon du monde. Je suis amoureuse! In dit geval staat het bijvoeglijk naamwoord vóór het zelfstandig naamwoord (want ‘beau’ hoort in het rijtje uitzonderingen die vóór het zelfstandig naamwoord komen) en in de mannelijke vorm, want het gaat over ‘garçon’, een mannelijk woord.Ma classe est la meilleure! In dit geval staat het bijvoeglijk naamwoord ‘meilleure’ in de vrouwelijke vorm, omdat het iets zegt over ‘classe’. Dit zelfstandig naamwoord is vrouwelijk, dus krijgt je bijv.nw een extra ‘e’.Anna et Mohammed sont les plus grands du club. Aangezien Anna en Mohammed twee personen zijn en een van de twee mannelijk is, krijgt het bijv.nw ‘grand’ hier een ‘s’ erbij. Bedenk bij zo’n opdracht altijd eerst: gaat het hier om een regelmatig of onregelmatig werkwoord? Gaat het om een onregelmatig werkwoord, zoals boire, devoir of connaître, dan kijk je naar de werkwoordstijd (présent, passé composé, futur, etc.) en vul je de vervoeging in. Dit moet je uit je hoofd leren, want er is geen regel voor.Gaat het om een regelmatig werkwoord, zoals finir, dan check je eerst om welke tijd het gaat. Als je dat vervolgens weet, dan pas je het regeltje toe:Présent: stam (hele ww - ir) + uitgang, bijv. je finisPassé composé: een vorm van ‘avoir’ + vd (fini / rougi / choisi, etc), bijv. j’ai finiFutur: hele werkwoord + uitgangen van avoir, bijv. je finirai Tu rougis souvent?Elle a choisi le menu végétarien?Je bois beaucoup d’eau.On devait moins consommer.Monsieur, vous avez reçu mon mail?Nous connaîtrons tous nos camarades de classe!Ils finiraient le travail avant six heures. Manon devrait économiser de l’argent. Comment est-ce que tu réussiras ton examen de français? Je reçois beaucoup de lettres d’amour.La semaine dernière, nous avons bu un verre ensemble. Les plantes grandissent mieux sans gaz à effet de serre.  Quelle est ton film préfére?Comment tu t’appelles?Qui est-ce qui a regardé le match de football hier soir?Le test de français est quand exactement?Qu’est-ce qui se passe?Pourquoi nous devons apprendre tellement de mots?Qui est-ce que tu a rencontré pendant les vacances?Combien d’élèves il y a dans la classe?Qu’est-ce que vous avez fait ce week-end?Tu es allé en vacances avec qui?Le train pour Paris part à quelle heure?Où est-ce que tu vas cet été? Let op: dit zijn voorbeelden uit de woorden en zinnen van 3.9.Tu devrais économiser l’eau.Tu devrais prendre le car/le bus (parce que ce n’est pas cher).Tu devrais éteindre la lumière quand tu quittes une pièce.Tu devrais trier les déchets.Tu devrais manger les produits bio.Tu devrais utiliser l’énergie solaire. Onderstaand antwoord is een voorbeeld. De onderstaande tekst is samengesteld uit zinnetjes van paragraaf 3.5. Bedenk altijd goed aan wie je de tekst schrijft. Tegen vrienden zeg je bijvoorbeeld ‘tu’ en tegen een onbekende ‘vous’. Schrijf je aan meerdere mensen, gebruik je ook ‘vous’. Begin en eindig je tekst altijd netjes (bonjour, salut, Madame, Monsieur…/ bien à vous, au revoir, cordialement). Bonjour!J’ai fait un don pour aider les réfugiés, mais je ne peux absolument pas accepter cette situation. Il faut agir tout de suite parce que c’est urgent. Rendez-vous sur la place le 15 mars.  Contactez-moi si vous avez une meilleure idée. Il faut envoyer le message à tout le monde.Merci beaucoup!Bien à vous,[nom]