Nieuw Nederlands 7e ed/FLEX
- Cursus 5 - Grammatica
oefentoetsen & antwoorden
7e editie
Klas 2|Vmbo-kgt
Deze oefentoets behandelt de volgende onderwerpen: zinsontleding, woordsoorten en zinsdelen (leerjaar 1), voegwoorden, samengestelde zinnen, persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord, lijdend voorwerp.
Toets Nederlands
Nieuw Nederlands 7e ed/FLEX
Online maken
Toets afdrukken
De afkortingen zijn als volgt:lw = lidwoord, dus de woorden die voor een zelfstandig naamwoord staan: een kast, de kast, het huis.vz = voorzetsel, dus in, op, naast, voor, tegen, etc. (de kast).bn = bijvoeglijk naamwoord, dus een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord: spannende film, goedkope scooter.pv = persoonsvorm, het werkwoord dat hoort bij het onderwerp. Als je de tijd in een zin verandert, vind je de persoonsvorm. Dat is namelijk het werkwoord dat verandert en deze truc noem je de tijdproef.Een voegwoord verbindt:Twee woorden: Ik ga kijken naar de auto’s en fietsen. Het voegwoord en verbindt de twee soorten voertuigen aan elkaar.Twee zinnen: Ik ga vandaag naar auto’s kijken, want mijn moeder wil een nieuwe kopen. Je hebt hier te maken met twee zinnen omdat er twee persoonsvormen staan: ga en wil. Vervolgens herken je het voegwoord want, die de twee zinnen met elkaar verbindt. In de uitleg moet het volgende verschil naar voren komen:In een enkelvoudige zin staat er één persoonsvorm: Het meisje voetbalt elke dag op straat. De persoonsvorm herken je door de tijd in de zin te veranderen (tijdproef), bijvoorbeeld van tegenwoordige tijd naar verleden tijd: Het meisje voetbalde elke dag op straat.In een samengestelde zin zijn twee enkelvoudige zinnen aan elkaar geplakt. Je hebt dus twee persoonsvormen en vaak een voegwoord. Het meisje voetbalt elke dag op straat want ze wil graag profvoetballer worden. Het voegwoord want verbindt de twee zinnen. De twee persoonsvormen zijn voetbalt en wil, kijk maar als je de tijd verandert: Het meisje voetbalde elke dag op straat, want ze wilde graag profvoetballer worden. Hun, haar, uw zijn bezittelijk voornaamwoorden. Ze geven namelijk aan van wie iets is: hun boek, haar boek, uw boek.Je en zij zijn persoonlijke voornaamwoorden. Ze verwijzen naar een persoon, dier of ding: Je gaat vandaag naar school. Zij gaan vandaag naar school. Een lijdend voorwerp geeft aan wat een persoon of ding overkomt. De volgende verdeling is correct:
werkwoordzelfstandig naamwoordbijvoeglijk naamwoordvoorzetselvoegwoordbouwenkokenschilderenwordenzingenfotograafmicroscooptelevisieprogrammauniversiteitknusschitterendachterbovennaasttussenaangezienbijvoorbeeldmitsofschoon
Toelichting:Werkwoorden - Deze vijf woorden zijn een werkwoord omdat ze een handeling aangeven of welk proces in de zin centraal staat. Je kunt ze ook herkennen omdat je ze kunt vervoegen: ik bouw, ik kook, ik schilder, ik word, ik zing.Zelfstandig naamwoorden - Deze vier woorden zijn zelfstandig naamwoorden omdat je er de lidwoorden de, het of een voor kunt zetten: de fotograaf, de microscoop, het televisieprogramma, een universiteit. Bijvoeglijk naamwoorden - Deze twee woorden zijn bijvoeglijk naamwoorden omdat ze iets (een eigenschap of toestand) kunnen zeggen over een zelfstandig naamwoord: de knusse kamer, het schitterende uitzicht.Voorzetsels - Voorzetsels zijn woorden die uitleggen hoe bepaalde zaken zich tot elkaar verhouden. Bijvoorbeeld: Het meisje verstopt zich achter de kast. Door het voorzetsel achter weet je hoe het meisje zich verhoudt tot de kast. Ze staat er namelijk achter. Voegwoorden - Deze vier woorden zijn voegwoorden, ze verbinden zinsdelen, woorden of woordgroepen. Hieronder zie je een paar voorbeeldzinnen waarin ze bijvoorbeeld voor kunnen komen:Ze besloot binnen te blijven, aangezien het heel hard regende. In deze zin verbindt het voegwoord aangezien de reden (heel hard regende) met het besluit om binnen te blijven.Hij slaagde glansrijk voor het examen, ofschoon hij weinig ervaring had,. Het voegwoord ofschoon betekent ondanks of ookal. (§5.3) Dit is een samengestelde zin, want er staan meerdere persoonsvormen in.
Toelichting:
Als je de tijdproef uitvoert, ontdek je de volgende persoonsvormen: Ondanks het slechte weer en de vertraging van de trein, besluit ze om naar het strand te gaan en te genieten van een picknick met haar vrienden, waarbij ze een man vol heerlijkheden meeneemt. Ze = persoonlijk voornaamwoord, ze verwijst naar een persoon.Haar = bezittelijk voornaamwoord, het geeft aan van wie de vrije tijd is.Je = bezittelijk voornaamwoord, het geeft aan van wie de boeken zijn. Je kunt het vervangen door jouw. Let altijd op bij je omdat het ook kan verwijzen naar een persoon. We = persoonlijk voornaamwoord, het verwijst naar een groep personen.Jullie = persoonlijk voornaamwoord, maar in dit geval is het persoonlijk voornaamwoord niet het onderwerp van de zin (het congrueert niet met de persoonsvorm). Deze is lastig, omdat jullie zowel als een persoonlijk voornaamwoord als een bezittelijk voornaamwoord wordt gebruikt. Door het voegwoord en weet je dat je hier met twee hoofdzinnen te maken hebt, deze ontleed je apart.Zin 1pv = eetwg = eetow = hijlv = een heerlijke pizza
zin 2pv = gooit wg = gooit wegow = hijlv = de doos
Toelichting
De persoonsvorm vind je door de tijdproef te doen: je zet de zin van tegenwoordige tijd naar verleden tijd: Hij at een heerlijke pizza en daarna gooide hij de doos bij het oud papier. Je ziet dat eet en gooit veranderen in at en gooide. Dat zijn de twee persoonsvormen. Je hebt hier te maken met een samengestelde zin. (§5.4)Om het lijdend voorwerp te bepalen moet je eerst op zoek gaan naar het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde. Je hebt hier te maken met twee hoofdzinnen met toevallig allebei een lijdend voorwerp.Hij eet een heerlijke pizza. Wat gebeurt er? Eet = persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde.Wie eet? Hij = onderwerpWat eet hij? Een heerlijke pizza = lijdend voorwerp. De pizza ondergaat dat hij wordt gegeten. (§5.6)Daarna gooit hij de doos bij het oud papier.Wat gebeurt er? Gooit weg = persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde.Wie gooit? Hij = onderwerpWat gooit hij? De doos = lijdend voorwerp. De doos ondergaat dat hij gegooid wordt. (§5.4)pv = hebbenwg = hebben opgeruimdow = alle spelerslv = de spullen
ToelichtingDe persoonsvorm vind je door de tijdproef te doen: je zet de zin van tegenwoordige tijd naar verleden tijd: Hadden alle spelers de spullen opgeruimd? Je ziet dat hebben verandert in hadden. Dat is de persoonsvorm.Om het lijdend voorwerp te bepalen moet je eerst op zoek gaan naar het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde. Wat gebeurt er? Hebben opgeruimd = werkwoordelijk gezegde.Wie hebben opgeruimd? Alle spelers = onderwerpWat hebben alle spelers opgeruimd? De spullen = lijdend voorwerp. De spullen ondergaan dat ze worden opgeruimd. (§5.6)
Tip: Mocht je het bij deze opdracht lastig vinden om het ow, pv, wg, te vinden, oefen dan nogmaals met stof uit leerjaar 1. Ideeën = zelfstandig naamwoord, want je kunt er een lidwoord voor zetten: de ideeën. (leerjaar 1)Herstellen = werkwoord, want het drukt een handeling uit en je kunt het vervoegen: Ik herstel. (leerjaar 1)Voor = voorzetsel, want je kunt de truc met kast doen: voor de kast. (leerjaar 1)Klein = bijvoeglijk naamwoord, want het zegt iets over het zelfstandig naamwoord experiment (leerjaar 1)Van = voorzetsel, want je kunt de truc met de kast doen: van de kast (leerjaar 1)Het = lidwoord, de, het en een zijn lidwoorden die je voor een zelfstandig naamwoord zet. (leerjaar 1)Ze = persoonlijk voornaamwoord, het verwijst naar personen, dieren of dingen. In dit voorbeeld verwijst het naar dingen: de riffen. (§5.5)Mijn = bezittelijk voornaamwoord, het geeft aan van wie het is. In dit voorbeeld gaat het om de fietstocht die Tjeerd Bouma uitvoerde. (§5.5)Onze = bezittelijk voornaamwoord, het geeft aan van wie het is. In dit voorbeeld gaat het om de experimentele riffen van de onderzoekers. (§5.5)We = persoonlijk voornaamwoord, het verwijst naar personen, dieren of dingen. In dit voorbeeld verwijst het naar personen: de mensen/onderzoekers. (§5.5)Maar = voegwoord, want het verbindt twee zinnen. (§5.3)
Tip: Mocht je het bij deze opdracht lastig vinden om de woordsoorten ww, lw, zn, bn, vz te vinden, dan is het advies om nogmaals stof uit leerjaar 1 te oefenen.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.