Pincode 7e ed/FLEX Katern 2 Markt: vraag en aanbod
- Hoofdstuk 1 - Markt en vraag
oefentoetsen & antwoorden
7e editie
Klas 4-5-6|Vwo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: concrete markt, abstracte markt, betalingsbereidheid, individuele en collectieve vraaglijn, vraagfunctie, vraagfactoren, substitutiegoederen, complementaire goederen, verschuiving van en langs de vraaglijn, prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid, kruislingse prijselasticiteit van de vraag, inkomenselasticiteit van de vraag, inferieure goederen en drempelinkomen.
Toets Economie
Pincode 7e ed/FLEX Katern 2 Markt: vraag en aanbod
Online maken
Toets afdrukken
Concrete markt, de woensdag- en zaterdagmarkt is een plaats waar vragers en aanbieders elkaar ontmoeten.Concrete markt, de visveiling is een plaats waar vragers en aanbieders elkaar ontmoeten.Abstracte markt, de Amsterdamse effectenbeurs is geen plek waar vragers en aanbieders elkaar ontmoeten om over de prijs te onderhandelen. Het geheel van vraag en aanbod bepaalt de prijs die op deze markt.Concrete markt, marktplaats is geen fysieke ontmoetingsplek, maar vragers en aanbieders hebben wel contact met elkaar en onderhandelen over de prijs van gebruikte auto’s. De volgende vier factoren beïnvloeden de collectieve vraag:De voorkeuren van de consumenten. Consumenten met een voorkeur voor een product zijn bereid er meer voor te betalen dan consumenten zonder die voorkeur. Een toename van de betalingsbereidheid betekent een hogere prijs bij ieder gevraagd aantal.Het inkomen van de consumenten. De vraag naar een product neemt meestal toe als de vragers over een groter budget beschikken.De prijs van andere goederen zoals substitutiegoederen en complementaire goederen.Als twee producten inwisselbaar zijn, zijn het substitutiegoederen: ze voorzien dezelfde behoefte. De vraag naar een product vermindert als er substituten voor bestaan.Producten die elkaar aanvullen zijn complementaire producten: producten die alleen in combinatie met elkaar een behoefte kunnen bevredigen. De betalingsbereidheid voor een van deze producten neemt toe als het complementaire product al in het bezit is.Het aantal consumenten. Als er minder baby’s worden geboren, zullen er ook minder luiers gevraagd worden en als er meer asielzoekers naar Nederland komen, neemt de vraag naar woningen toe.Verschuiving van of langs de vraaglijn:De prijzen stijgen van vliegtickets, daardoor is er minder vraag. Er vindt een verschuiving naar boven langs de vraaglijn plaats.Ongeacht de prijs willen minder mensen nog vliegen. Bij iedere prijs is de vraag naar vliegtickets kleiner. De vraagcurve verschuift naar links.Door het stijgen van de inkomens zullen bij dezelfde prijs meer mensen willen vliegen. De vraagcurve verschuift naar rechts.Reizen met de trein is een substitueerbaar product voor reizen met het vliegtuig. Bij dezelfde prijs voor een vliegticket kiezen meer mensen voor de trein. De vraaglijn van vliegtickets verschuift naar links.De prijzen dalen van alle vliegtickets, daardoor is er meer vraag. Er vindt een verschuiving naar beneden langs de vraaglijn plaats.Reizen met de trein is een substitueerbaar product voor reizen met het vliegtuig. Bij dezelfde prijs voor een vliegticket kiezen meer mensen voor de trein. De vraaglijn van vliegtickets verschuift naar links. De richtingscoëfficiënt is de verandering van de hoeveelheid gedeeld door de verandering van de prijs, anders opgeschreven ∆q / ∆p (∆ = delta). Als de prijs wordt verhoogd van 0 naar 4 (een verandering van 4), daalt de gevraagde hoeveelheid van 20 naar 0 ( een verandering van -20). De richtingscoëfficiënt is -20 / 4 = -5. Als de richtingscoëfficiënt wordt ingevuld in de formule hebben wij nog één onbekende (vraagteken): qv = -5p + ?Voor het uitreiken van de onbekende hebben wij een prijs en een hoeveelheid nodig. Bijvoorbeeld p = 2 en q = 10. Bij het invullen in de formule krijgen wij10 = -5 x 2 + ?Hieruit volgt: 10 = -10 + ? De onbekende is dan 20. De formule (vergelijking) van deze individuele vraag is qv = -5p + 20. Je hoeft maar twee punten te hebben om een rechte lijn te maken.Eerst stel je qv op 0.Je vult in de vraagfunctie bij qv een “nul” in.Dus qv = -2p + 6 wordt 0 = -2p + 6De onbekende (dat is p) gaat naar de linkerkant van het “=” teken. Dan verandert – 2p in + 2p.Er staat nu 2p = 6.p = 6 gedeeld door 2.Dus p = € 3.Als p = 0 dan vul je in de vraagfunctie in: qv = - 2 x 0 + 6.Hieruit volgt: qv = 6Je hebt nu twee punten (qv = 0 en p = 3) en (qv = 6 en p = 0)Als je deze twee punten verbindt met een rechte lijn, heb je de individuele vraaglijn.De lijn is elastischer dan de lijn bij vraag b. Bij elastische producten heeft een prijsverandering relatief veel invloed op de gevraagde hoeveelheid. De vraaglijn bij elastische producten heeft daarom een vlakker verloop.Bij een volkomen inelastische vraag verloopt de vraaglijn verticaal. De gevraagde hoeveelheid reageert niet op een prijsverandering. Zodra de prijs stijgt, zijn er minder mensen bereid het product te kopen (en omgekeerd).De betalingsbereidheid van leerling 1 is hoger dan die van leerling 2. Tot de prijs waarop leerling 2 ook gaat kopen, is de totale vraagfunctie die van leerling 1, daarna is die van hun gezamenlijk.Als het inkomen toeneemt zal de collectieve vraaglijn naar rechts verschuiven, omdat bij dezelfde prijs de betalingsbereidheid toeneemt. De omzet voor de prijsverandering is € 1,50 x 1.000 kuipjes margarine is € 1.500. De omzet na de prijsstijging is € 1,65 x 975 kuipjes margarine is € 1.608,75. De omzet is gestegen met € 1.608,75 - € 1.500 is € 108,75.Als de prijs voor margarine stijgt, zal de vraag naar roomboter stijgen. Roomboter is een substitutiegoed voor margarine. De vraaglijn voor roomboter verschuift naar rechts.Er gebeurt niets met de lijn. Er vindt een beweging langs de lijn plaats. Er zal een kleinere hoeveelheid margarine worden gevraagd als gevolg van de prijsstijging. De procentuele hoeveelheidsverandering tussen april en mei is,(nieuwe hoeveelheid – oude hoeveelheid) / oude hoeveelheid x 100%.(968 - 1.100) / 1.100 = x 100% = -12%.De procentuele prijsverandering tussen april en mei is,(nieuwe prijs – oude prijs) / oude prijs x 100%.(A - € 100) / € 100 x 100% = ?De nieuwe prijs is onbekend.De uitkomst van de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid is wel bekend:procentuele hoeveelheidsverandering / procentuele prijsverandering = -0,75.Dus: -12% / ? = -0,75.Het vraagteken is dan -12% / -0,75 = 16%.De nieuwe prijs (A) is 16% hoger dan de oude prijs.De nieuwe prijs (A) is € 100 x 1,16 = € 116.De procentuele prijsverandering tussen maart en april is,(nieuwe prijs – oude prijs) / oude prijs x 100%.(€ 100 - € 92) / € 92 x 100% = 8,7%.De procentuele hoeveelheidsverandering tussen maart en april is,(nieuwe hoeveelheid – oude hoeveelheid) / oude hoeveelheid x 100%(1.100 - B) / B = x 100% = ?De oude hoeveelheid is onbekend.De uitkomst van de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid is wel bekend:procentuele hoeveelheidsverandering / procentuele prijsverandering = -0,75.Dus: ? / 8,7% = -0,75.Het vraagteken is dan 8,7% x -0,75 = -6,5%.De oude hoeveelheid minus 6,5% is de nieuwe hoeveelheid (B).De nieuwe hoeveelheid is gelijk aan 100% - 6,5% = 93,5%.De oude hoeveelheid (B) is 1.100 / 93,55 x 100% = 1.176.De vraag naar jeans is inelastisch (0,75 < 1). De prijsverandering is procentueel (of in verhouding) groter dan de hoeveelheidsverandering. De gevraagde hoeveelheid van product 1 is,
q1 = - 0,5p1 + 0,3p2 + 0,001Y – 20
q1 = - 0,5 x € 50 + 0,3x € 30 + 0,001 x € 50.000 – 20 = 14 eenheden product 1.Bij het drempelinkomen is Y de enige onbekende, want de vraag naar dit product is 0.0 = - 0,5p1 + 0,3p2 + 0,001Y – 200 = - 0,5 x € 50 + 0,3 x € 30 + 0,001Y– 20-0,00Y = -25 + 9 - 20 -0,00Y = -36Y = -36 / -0,001Y = 36.000Als de prijs van product 1 daalt met 5%, wordt de nieuwe prijs € 50 x 0,96 = € 48. De prijselasticiteit van de vraag is (15 – 14) / 14 x 100% / -4% = 7,14% / -4% = -1,79.Uit het antwoord van de vorige vraag blijkt dat product 1 een elastisch product is (-1,79 < -1). De procentuele prijsverandering is kleiner dan de procentuele hoeveelheidsverandering. De omzet zal stijgen.Let op: het is niet de bedoeling dat je de oude en nieuwe omzet uitrekent en die twee getallen met elkaar vergelijkt (je mag dit natuurlijk wel voor jezelf doen om je antwoord te controleren). Het antwoord op deze vraag moet gebaseerd zijn op het antwoord van de vorige vraag.Bij een inkomen van € 50.000 is de gevraagde hoeveelheid 14 eenheden product 1 (zie antwoord op vraag a). Bij een inkomen van € 60.000 is de gevraagde hoeveelheid - 0,5 x € 50 + 0,3 x € 30 + 0,001 x € 60.000 – 20 = 24 eenheden product 1.De inkomenselasticiteit van de vraag is,(24 – 14) / 14 x 100% / (€ 60.000 - € 50.000) / € 50.000 x 100% = 71,43% / 20% = 3,57. Product 1 is een luxegoed. De uitkomst is groter dan 1, dus de procentuele hoeveelheidsverandering is groter dan de procentuele inkomensverandering.Bij een prijs van € 30 van product 2 is de gevraagde hoeveelheid 14 eenheden product 1 (zie antwoord op vraag a). Bij een prijs van € 20 is de gevraagde hoeveelheid - 0,5 x € 50 + 0,3 x € 20 + 0,001 x € 50.000 – 20 = 11 eenheden product 1. De kruislingse prijselasticiteit is,(11 – 14) / 14 x 100% / (€ 20 - € 30) / € 30 x 100% = -21,43% / -33,33% = 0,64.Beide goederen categorieën zijn substitutiegoederen voor elkaar. Dit blijkt uit de “+” vóór het getal 0,3. Een prijsdaling van product 2 leidt tot een afname van de vraag naar product 1.Let op: Uit het antwoord moet blijken dat dit tot uitdrukking komt in de positieve coëfficiënt voor p2 (+ 0,3). Uit het antwoord moet tevens blijken dat dit betekent dat een prijsdaling van product 2 leidt tot een afname van de afzet van product 1. Uit de tekst blijkt dat de inkomens stijgen, terwijl de vraag naar binnenlandse vakantiereizen daalt. Dit duidt op een inferieur goed.Let op: de cursief gedrukt woorden moeten in het antwoord terugkomen.De uitkomst van de prijselasticiteit van de vraag naar buitenlandse vakantiereizen is lager dan -0,6. De prijselasticiteit van de vraag naar buitenlandse vakantiereizen is elastischer dan de prijselasticiteit van de vraag naar binnenlandse vakantiereizen. Consumenten vinden een buitenlandse reis luxegoed en zullen daarop bij een prijsstijging eerder bezuinigen.Of:De uitkomst van de prijselasticiteit van de vraag naar buitenlandse vakantiereizen is kleiner dan -0,6. De prijselasticiteit van de vraag naar buitenlandse vakantiereizen is elastischer dan de prijselasticiteit van de vraag naar binnenlandse vakantiereizen. Buitenlandse reizen zijn duurder, zodat een prijsstijging een groter gevolg heeft voor het inkomen.Door niet te reageren op de prijsdaling van buitenlandse reizen zal de afzet van Delta reizen, uitgaande van de kruiselingse prijselasticiteit van de vraag naar binnenlandse vakantiereizen ten opzichte van de prijs van buitenlandse vakantiereizen, met 4% dalen. Immers: de vraag naar binnenlandse vakantiereizen / -5% = +0,8. De procentuele verandering van de vraag naar binnenlandse vakantiereizen is dan -5% x 0,8 = -4%. Bij een gelijkblijvende prijs en een dalende afzet van 4% zal de omzet met 4% dalen.Om de afzet van Delta-reizen gelijk te houden zal de afzet weer met 4% moeten stijgen. Om dat te bereiken moeten de prijzen van Delta-reizen, uitgaande van de prijselasticiteit van de vraag naar binnenlandse vakantiereizen, met 6,7% stijgen. Immers: +4% / de prijs van binnenlandse vakantiereizen = -0,6. De procentuele verandering van de prijs van binnenlandse vakantiereizen is dan +4% / -0,6 = -6,7%. Bij een gelijkblijvende vraag en een dalende prijs van 6,7% zal de omzet met 6,7% dalen.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.