Pincode 7e ed/FLEX Katern 2 Markt: vraag en aanbod
- Hoofdstuk 2 - Markt en aanbod
oefentoetsen & antwoorden
7e editie
Klas 4-5-6|Vwo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: constante kosten, variabele kosten, marginale kosten, wet van de toe- en afnemende meeropbrengsten, marginale omzet, motieven om te ondernemen, break-evenpunt, maximale winst, individuele en collectieve aanbodlijn, aanbodfactoren, prijselasticiteit van het aanbod, marktevenwicht, vraag- en aanbodoverschot, consumenten- en producentensurplus, Pareto-efficiëntie en Harberger-driehoek.
Toets Economie
Pincode 7e ed/FLEX Katern 2 Markt: vraag en aanbod
Online maken
Toets afdrukken
Bij constante kosten is het bedrag aan kosten niet afhankelijk van de omvang van de productie. Bij variabele kosten is het bedrag aan kosten wel afhankelijk van de omvang van de productie.Let op: een antwoord als “constante kosten blijven hetzelfde en variabele kosten kunnen veranderen” is fout, omdat constante kosten hetzelfde blijven als de productiecapaciteit niet verandert. Als de productiecapaciteit groter wordt (bijvoorbeeld door het aanschaffen van meer machines), zullen de afschrijvingen en dus de constante kosten stijgen.Bij proportionele variabele kosten stijgen de totale variabele kosten evenredig met de productieomvang, bij progressief variabele kosten stijgen de totale variabele kosten meer dan evenredig met de productieomvang en bij degressief variabele kosten stijgen de totale variabele kosten minder dan evenredig met de productieomvang. Motieven om een eigen bedrijf te beginnen zijn:Het maken van winst, het verdienen van je eigen inkomen.Het prettig vinden om eigen werkzaamheden te kunnen bepalen en in te delen.Geen andere werkzaamheden hebben en daarom een eigen bedrijf starten.Nieuwe producten willen ontwikkelen.Factoren die het aanbod van de producenten beïnvloeden en hoe ze de aanbodlijn beïnvloeden:Het aantal aanbieders. Wanneer er aanbieders bijkomen zal de aanbodlijn naar rechts verschuiven.De kosten van arbeid. Wanneer arbeid goedkoper wordt, zullen de kosten per product dalen en zal de aanbodlijn naar rechts verschuiven.De kosten van grondstoffen. Wanneer grondstoffen goedkoper worden, zullen de kosten per product dalen en zal de aanbodlijn naar rechts verschuiven.De rentestand. Wanneer de rente daalt kunnen bedrijven goedkoper geld lenen en de producten goedkoper aanbieden waardoor de aanbodlijn naar rechts verschuift.
Opmerking: bij minder aanbieders, duurdere arbeid en grondstoffen en een hogere rente verschuift de aanbodlijn naar links. De vaste kosten zijn € 24 (punt op de verticale as bij q = 0).De marginale kosten bij het produceren van het derde product zijn:extra totale kosten / extra geproduceerd product, dus (€ 114 - € 64) / (3 – 2) = € 50.Er is hier sprake van afnemende meeropbrengsten, omdat de marginale kosten per extra geproduceerd product toenemen.De totale variabele kosten bij 10 stuks zijn 2 x 102 = € 200; de gemiddelde variabele kosten zijn totale variabele kosten / aantal producten = € 200 / 10 = € 20.De marginale kosten blijven gelijk per extra geproduceerd product gelijk (horizontale lijn). Dit betekent dat de marginale kosten gelijk zijn aan de variabele kosten per product. De totale variabele kosten zijn dan 4 producten x € 25 = € 100. Punt A is een punt op de TK-lijn. Totale kosten zijn constante kosten en variabele kosten samen. Als je de constante kosten (€ 70) optelt bij de totale variabele kosten, heb je punt A. Het antwoord op de vraag is dus € 170. De winst is maximaal bij het snijpunt van de MO-lijn en de MK-lijn. Die twee lijnen snijden elkaar bij een hoeveelheid van 4 producten (horizontale as).De maximale winst is (prijs x hoeveelheid) – (gemiddelde totale kosten x hoeveelheid) = (€ 8 x 4 producten) - (€ 7 x 4 producten) = € 4.Of:De maximale winst is (prijs – gemiddelde totale kosten) x hoeveelheid = (€ 8 - € 7) x 4 producten= € 4.Het break-even punt is het snijpunt van de P-lijn en de GTK-lijn. Die twee lijnen snijden elkaar bij een hoeveelheid van 2 en 6 producten (horizontale as). Bij het bereken van de evenwichtsprijs moet qa gelijk worden gesteld aan qv qa = qv (mag ook andersom) p - 25 = -p + 175 p + p = 175 + 25 2p = 200 p = 200 / 2 p = 100 eurocentBij het berekenen van de evenwichtshoeveelheid moet de evenwichtsprijs worden ingevuld in de vraagvergelijking of de aanbodvergelijking. Mag ook allebei, maar de uitkomst is hetzelfde.De vraagvergelijking: qv = -p + 175qv = -100 + 175 qv = 75 (x 1 miljoen liter)De aanbodvergelijking:qa = p – 25qa = 100 – 25qa = 75 (x 1 miljoen liter)De marktomzet in de evenwichtssituatie is evenwichtsprijs x evenwichtshoeveelheid . Dus € 1 x 75 miljoen liter = € 75 miljoen. Toelichting: bij het tekenen van een lijn zijn maar twee punten nodig. De evenwichtsprijs en hoeveelheid zijn al uitgerekend als antwoord op de vorige vraag. Dit is een punt op beide lijnen (vraag- en aanbodlijn). Het andere punt op de vraaglijn kan het punt op de verticale as zijn. Bij dit punt is de qv in de vraagfunctie 0.Dus: 0 = -p + 175 p = 175Het tweede punt op de aanbodlijn kan ook het punt op de verticale as zijn. Bij dit punt is de qa in de aanbodfunctie 0Dus: 0 = p – 25 -p = - 25 p = 25Wij hebben nu van beide lijnen twee punten. Het consumentensurplus is 0,5 x (175 – 100) x 75 = € 28.125.000Het producentensurplus is 0,5 x (100 – 25) x 75 = € 28.125.000Het totale surplus is € 28.125.000 + € 28.125.000 = € 56.250.000Opmerking: de prijs is in centen en de hoeveelheid in miljoenen liters.Er is hier sprake van een vraagoverschot. Je berekent de waarde van het vraagoverschot door € 0,75 in de vraag- en aanbodfunctie in te vullen, de uitkomsten van elkaar af te halen en te vermenigvuldigen met € 0,75.Dus: qv = -75 + 175 = 100 miljoen liter; qa = 75 – 25 = 50 miljoen liter; het verschil is 100 miljoen – 50 miljoen liter = 50 miljoen liter; de waarde van het vraagoverschot is 50 miljoen liter x € 0,75 = € 37,5 miljoen.Aanbieders vinden de prijs te laag. Het aanbod van frisdrank zal dalen. Door het lagere aanbod zal de prijs stijgen, waardoor de vrager, bij die hogere prijs, minder zal kopen. Dit effect zal duren totdat de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid. De kosten zijn niet proportioneel variabel, maar progressief variabel. De variabele kosten nemen in verhouding tot de productieomvang sneller toe. Dit is te zien aan het kwadraat in de kostenfunctie.De GVK is de TK gedeeld door q. Dus: GTK = 10q + 40 + 160/q.De MK is de eerste afgeleide van de TK. Dus MK = 20q + 40.De marginale en de gemiddelde totale kosten snijden in het laagste punt, want als het maken van een extra product goedkoper is dan de kostprijs, zal de kostprijs dalen. Als het maken van een extra product hoger ligt dan de kostprijs zal de kostprijs stijgen. Ze snijden in het laagste punt, omdat de kostprijs dan niet daalt of stijgt.(Vergelijk het met je rapportcijfer. Als je voor economie een “zeven” hebt voor het rapport, zal dit gemiddelde cijfer dalen als het volgende cijfer voor een proefwerk een “vijf” is. Haal je een in plaats daarvan een “acht”, zal het gemiddelde cijfer stijgen. Bij het halen van een “zeven”, blijft het gemiddelde gelijk)Bij een prijs van € 140 is de totale opbrengstfunctie TO = 140q.Immers, bij ieder extra verkocht product stijgt de totale opbrengst met € 140.De hoeveelheid bij maximale winst is uit te berekenen door de MO gelijk te stellen aan de MK. De MO is gelijk aan de prijs per product. De MK is 20q + 40 (zie antwoord op b). Dus: 140 = 20q + 40 -20q = 40 – 140 -20q = - 100 q = 5De maximale totale winst is TO – TK. 140q = 10q2 + 40q + 160 140 x 5 = 10 x 52 + 40 x 5 + 160 700 = 250 + 200 + 160 = € 90De maximale winst wordt weergegeven door de gele rechthoek.Toelichting: je begint bij het snijpunt van de MO-lijn en de MK-lijn. Vanaf dat punt trek je een lijn recht naar beneden naar de GTK-lijn. Vervolgens trek je vanaf dat punt een horizontale lijn naar de verticale as. De rechthoek die zo ontstaat tussen deze lijn en de MO-lijn geeft de maximale winst weer. qa = (0,5p – 1) + (0,25p - 0,5) + (p – 2) = qa = 1,75p – 3,5Toelichting: voor het tekenen van een lijn zijn twee punten nodig. Bijvoorbeeld: stel q op 0 en reken de p uit; stel p op 6 en reken de q uit.Individueel aangeboden hoeveelheid aanbieder 1:qa = (0,5 x 10) - 1 = 4Individueel aangeboden hoeveelheid aanbieder 2:qa = (0,25 x 10) - 0,5 = 2Individueel aangeboden hoeveelheid aanbieder 3:qa = (10 – 2) = 8Het nieuwe collectieve aanbod kunnen wij uitrekenen door de nieuwe prijs in de collectieve aanbodfunctie in te vullen: qa = 1,75 x 14 – 3,5 = 21Het oude collectieve aanbod is de som van aangeboden hoeveelheid van de drie aanbieders: 4 + 2 + 8 = 14 (zie antwoord op c).De procentuele verandering van de aangeboden hoeveelheid is (21 – 14) / 14 x 100% = 50%.De procentuele verandering van de prijs is (14 – 10) / 10 x 100% = 40%.De prijselasticiteit van de aangeboden hoeveelheid is 40% / 50% = 0,8.De uitkomst van de prijselasticiteit van de aangeboden hoeveelheid betekent dat bij een prijsstijging van 1%, de aangeboden hoeveelheid toeneemt met 0,8%. Het consumentensurplus is 0,5 x (€ 12 – € 2) x 150 miljard liter = € 750 miljard.Het producentensurplus is 0,5 x € 2 x 150 miljard liter = € 150 miljard.Toelichting: € 12 is het snijpunt van de vraaglijn met de verticale as bij q = 0 € 2 is de evenwichtsprijs en 150 miljard de evenwichtshoeveelheid.In deze situatie is er sprake van Pareto-efficiëntie, omdat het totale surplus van alle partijen bij elkaar (consumenten en producenten) dan het grootst is. Er is geen mogelijkheid voor een partij om er meer op vooruit te gaan zonder dat een andere partij er op achteruit gaat.De milieuheffing verhoogt de kosten voor de aanbieder. Bij een verhoging van de kosten zal bij iedere prijs het aanbod dalen. De aanbodlijn verschuift naar links.Toelichting: de nieuwe aanbodlijn ligt evenwijdig aan de oude aanbodlijn, maar dan 1,2 (milieuheffing) hoger.Bij het berekenen van de nieuwe evenwichtsprijs moet de nieuwe qa gelijk worden gesteld aan qvqa = qv (mag ook andersom)75p -90 = -15p + 18075p + 15p = 180 + 9090p = 270p = 270 / 90p = 3q = -15 x 3 + 180 = 135 (x 1 miljard liter)Of:q = 75 x 3 - 90 = 135 (x 1 miljard liter)Opbrengst van de heffing is de heffing x de nieuwe evenwichtshoeveelheid. Dus € 1,20 x 135 miljard = € 162 miljard.Het nieuwe consumentensurplus is 0,5 x (€ 12 – € 3) x 135 miljard liter = € 607,5 miljard.Het nieuwe producentensurplus is 0,5 x (€ 3 - € 1,20) x 135 miljard liter = € 121,5 miljard.Toelichting: € 12 is het snijpunt van de vraaglijn met de verticale as bij q = 0 € 3 is de evenwichtsprijs en 135 miljard de evenwichtshoeveelheid.Totale surplusverlies is het nieuwe consumenten en producentensurplus min het oude consumenten en producentensurplus min de opbrengst van de heffing. Dus € 750 miljard + € 150 miljard - € 607,5 miljard - € 121,5 miljard - € 162 miljard = € 9 miljard (het surplusverlies is gelijk aan de oppervlakte van onderstaande Harberger-driehoek).
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.