Cumulus Economie
- Hoofdstuk 2. Welvaart deel I - 2.2 Belastingen en 2.3 Ongelijkheid
oefentoetsen & antwoorden
1e editie
Klas 4-5|Havo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: soorten belastingstelsels (o.a. progressief), inkomensheffing box 1, belastingvoordeel eigen woning, inkomensheffing box 3, Lorenzcurve, (de)nivellering
Toets Economie
Cumulus Economie
Online maken
Toets afdrukken
20% denivellering aftrekpost draagkrachtbeginsel progressief btw Onjuist. De gegeven coördinaat (75,54) geeft aan dat de armste 75% van de personen samen 54% van het totale inkomen heeft. De rijkste 25% heeft dan de rest: 46% (en dus minder dan de helft). Onjuist. De diagonale lijn toont de inkomensverdeling waarbij iedereen een gelijk inkomen heeft. Dat zegt nog niets over (de maatschappelijke opvatting) of dat ook eerlijk is. Onjuist. Een Lorenzcurve toont de (procentuele) verdeling van inkomens over een groep/land, maar toont niet hoe hoog die inkomens zijn. Juist. Bij een progressief belastingstelsel betalen hogere inkomens relatief / procentueel / in verhouding meer belasting over hun bruto-inkomens dan de mensen met een lager inkomen. Hierdoor komen de netto-inkomens van hoge en lage inkomens relatief / procentueel / in verhouding dichter bij elkaar te liggen (nivellering). De Lorenzcurve wordt dan minder scheef/krom. Toelichting bij d: Een Lorenzcurve toont de procentuele verdeling van inkomens, gerangschikt van lage inkomens naar hoge inkomens. Om goed uit te leggen hoe een Lorenzcurve verandert, is het daarom noodzakelijk om de procentuele gevolgen zowel de lage en hoge inkomens in je antwoord te vermelden. In Nederland zijn de secundaire inkomens gelijker verdeeld dan in Aruba. Op Aruba heeft de armste 60% van de personen 45% van het totale secundaire inkomen, terwijl in Nederland de armste 60% meer heeft (ongeveer 48%). Toelichting: Let op dat je ‘gelijker’ noteert en niet ‘eerlijker’. Een andere mogelijke verwoording is dat “hoge en lage inkomens procentueel dichter bij elkaar liggen in Nederland”. Een goede uitleg maakt gebruik van de beschikbare gegevens, in dit geval uit bron 1. Benoem daarom coördinaten om te laten zien hoe je het verschil tussen Nederland en Aruba hebt afgelezen/afgeleid. Het is ook mogelijk om andere coördinaten te gebruiken in je uitleg, zolang je maar hetzelfde cumulatieve percentage personen gebruikt om Nederland en Aruba met elkaar te vergelijken. Dichter bij elkaar. Als alle inkomensontvangers op Aruba € 1.000 erbij krijgen, dan is dat voor lage inkomens procentueel / relatief / in verhouding meer dan voor hoge inkomens. De secundaire inkomensverdeling van Aruba wordt zo gelijker / minder scheef, dus de Lorenzcurve van Aruba wordt minder krom en komt dus dichter bij die van Nederland te liggen. Toelichting: Een Lorenzcurve toont de procentuele verdeling van inkomens, gerangschikt van lage inkomens naar hoge inkomens. Om goed uit te leggen hoe een Lorenzcurve verandert, is het daarom noodzakelijk om de procentuele gevolgen zowel de lage en hoge inkomens in je antwoord te vermelden. Een progressief stelsel: met een hoger inkomen betaal je relatief / procentueel / in verhouding meer belasting dan met een lager inkomen. Verklaring: mensen met een hoger inkomen komen niet alleen in schijf 1, maar ook in schijf 2, waarin een hoger belastingpercentage/tarief geheven. Of verklaring met een berekening: Iemand met minder dan € 75.518 aan inkomen betaalt daarover (gemiddeld) 37% inkomensheffing. Iemand met bijv. € 100.000 vermogen betaalt 75.518 x 0,37 + (100.000 - 75.518) x 0,495 = € 40.059 inkomensheffing. Dat is 40.059 / 100.000 x 100% = 40,06% van zijn inkomens. Toelichting: Laat in je antwoord zien dat je het begrip ‘progressief belastingstelsel’ kent èn benoem in de verklaring duidelijk waaraan je kunt zien dat daar sprake van is. Dat zit dus in de oplopende percentages van schijf 1 naar schijf 2. Let ook hier op de bewoordingen in de uitleg: bij een progressief stelsel draait het erom dat hoge inkomens relatief / procentueel / in verhouding meer belasting betalen dan lage inkomens. Benoem ook altijd de ‘hoge inkomens’ en de ‘lage inkomens’ (hier: vermogens) Denivellering betekent dat de relatieve verschillen tussen hoge en lage vermogens groter worden / dat de verhouding tussen hoge en lage vermogens groter wordt. Er zijn drie mogelijke redenen te geven waarom dat hier gebeurt: Mensen met hoge inkomens hebben vaker een eigen huis met een hypotheeklening en dus hypotheekrente, terwijl lage inkomens vaker een huurhuis hebben. Hoge inkomens hebben dus vaker een aftrekpost en dus belastingvoordeel dan lage inkomens; ofMensen met hoge inkomens hebben vaker een duurder huis met een hogere hypotheeklening en hogere hypotheekrente dan lage inkomens. Hoge inkomens hebben dan een grotere aftrekpost en dus belastingvoordeel dan lage inkomens; ofLage inkomens vallen alleen in schijf 1 met een marginaal tarief van 37%. Hoge inkomens vallen ook in schijf 2 met een marginaal tarief van 49,5%. Van eenzelfde aftrekpost (bijv. € 1.000) heeft iemand met een hoog inkomen dan procentueel / relatief / in verhouding meer voordeel. Toelichting: Een aftrekpost verlaagt het belastbaar inkomen en dus het bedrag dat ‘door de schijven’ moet en dus het uiteindelijke bedrag dat iemand aan belasting betaalt (= ‘belastingvoordeel’). Hoe groter de aftrekpost en hoe hoger het marginale tarief van de persoon, hoe groter het belastingvoordeel is. Let ook hier op de bewoordingen in de uitleg: (de)nivellering draait om de relatieve verschillen ofwel de verhouding tussen hoge en lage inkomens. Belastbaar jaarinkomen = 90.000 + (0,0050 x 270.000) - 2.000 - (0,03 x 200.000) = € 83.350 Berekende heffing schijf 1 = 75.517 x 0,37 = € 27.941Berekende heffing schijf 2 = (83.350 - 75.517) x 0,495 = € 3.877Totale berekende heffing schijf 1 + 2 = € 31.818Te betalen heffing = 31.818 - 1.647 - 949 = € 29.222Toelichting: Belastbaar jaarinkomen = bruto jaarinkomen + bijtellingen - aftrekposten. Het eigenwoningforfait is een bijtelling van 0,50% van € 270.000 = € 1.350. Er is een aftrekpost gegeven van € 2.000. Daarnaast is het verplichte leerstof om te weten dat het rentebedrag (maar niet de aflossing!) van een hypotheeklening ook als aftrekpost geldt. Het rentebedrag is 3% van 200.000 = € 6.000. In stap 2 verdeel je het belastbaar inkomen van € 83.350 over de schijven. Tip: maak deze verdeling eerst, vóórdat je begint te rekenen met de percentages. Noteer dus eerst de € 75.517 voor schijf 1 en meteen daarna de rest (83.350 - 75.517 = € 7.833) in schijf 2. Officieel wordt er bij elke schijf al naar beneden afgerond op hele euro’s (in het voordeel van de belastingbetaler), maar de meeste docenten keuren het ook goed als je afrondt op 2 decimalen ;-) In stap 3 haal je alleen de heffingskortingen eraf die van toepassing zijn. De algemene heffingskorting geldt voor iedereen. De arbeidskorting geldt voor werkenden en de heer Jaspers heeft een “inkomen uit arbeid”. De ouderenkorting (voor 67-plussers) is voor de heer Jaspers niet van toepassing. Gemiddeld heffingspercentage = te betalen heffing / bruto-inkomen x 100% Gemiddeld heffingspercentage = 29.222 / 90.000 x 100 % = 32,5% Het hypotheekrentebedrag van 3% van € 200.000 = € 6.000 is een aftrekpost. Het eigenwoningforfait van 0,50% van € 270.000 = € 1.350 is een bijtelling. Het belastingvoordeel = (6.000 - 1.350) x 0,495 = € 2.301,75 Toelichting: Bij een eigen woning komen het eigenwoningforfait en de hypotheekrenteaftrek om de hoek kijken; bij een huurwoning is dat niet. Als de heer Jaspers een huurwoning had gehad, had hij dus 6.000 - 1.350 = € 4.650 extra belastbaar inkomen gehad. Dat waren dus extra euro’s in de schijven geweest. Omdat schijf 1 al vol is bij de heer Jaspers, vallen al deze euro’s in schijf 2. Het marginale tarief in schijf 2 is 49,5%. Door het hebben van een koopwoning bespaart de heer Jaspers dus 4.650 euro’s in schijf 2 tegen 49,5% belasting betalen. Dit is dus zijn voordeel van de koopwoning. Belastbaar vermogen = 120.000 – 57.000 = € 63.000Fictieve rendement = 63.000 x 0,0036 = € 226,80Te betalen belasting in box 3 = 226,80 x 0,32 = € 72 (voordelig afgerond)Toelichting: Uit de laatste stap van de berekening komt een antwoord van € 72,58. De belastingdienst rond af op hele euro’s in het voordeel van de belastingbetaler. Dat betekent dus dat diegene zo min mogelijk betaalt. Het bedrag van € 72,58 wordt daarom niet afgerond op € 73, maar op € 72. Totale vermogen = 130.000 x 1 miljoen = € 130 miljard. Rijkste 20% van de huishoudens = 1 miljoen x 0,20 = 200.000 huishoudens.Zij hebben samen 80% (= 100% - 20%) van het totale vermogen, dus samen hebben ze 0,80 x 130 mld = € 104 miljard. Gemiddeld vermogen per huishouden = 104 miljard / 200.000 = € 520.000. Of: De rijkste 20% van de personen bezit 80% (= 100% - 20%) van het totale vermogen. Het gemiddelde vermogen per huishouden van die groep is dan 80/20 x 130.000 = € 520.000. Toelichting: Aan de Lorenzcurve van de vermogensverdeling valt aan de coördinaat (80,20) af te lezen dat de armste 80% van de huishoudens samen 20% van het totale vermogen bezit. De rijkste 20%-groep heeft dan de overige 80% van het totale vermogen. Van het totale vermogen, dus het ook nog nodig om eerst het totale vermogen te berekenen op basis van het gemiddelde vermogen en het aantal huishoudens. De 20% hoogste inkomens hebben samen 100% - 45% = 55% van het totale inkomen. De 20% laagste inkomens hebben samen 5% van het totale inkomen. De verhouding = 55% / 5% = 11. Toelichting: Een verhoudingsgetal geeft aan ‘hoeveel keer zo veel’ iets is. Hier dus hoeveel keer zo veel de rijkste 20% heeft ten opzichte van de armste 20%. Dat is hier dus 11x zo veel.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.