TrabiTour ed. 2.2 FLEX - Hoofdstuk 4 - Beziehungsgeschichten oefentoetsen & antwoorden

losmaken, veroorzakenduurde omstandighedenmet betrekking totde autoriteitenin ieder gevalbekennenzorgen voorhet kenmerkter beschikking staande herkomstverhuizende verscheidenheidvooraanstaand Rücksicht nehmen aufirgendwannerziehenunzähligdie Anerkennungvon mir ausdas Urteilenttäuschendherausgebensturdas Gewissenehrgeiziganwenden/verwendenungerechtzudem Voorzetsels 3e naamval: aus, bei, mit, nach, seit, von, zuVoorzetsels 4e naamval: gegen, ohne, durch, bis, um, fürAanvulling: Een voorzetsel bepaalt alleen de naamval van het daaropvolgende woord. Let dus goed op dat een voorzetsel direct vóór het te vervoegen staat. Na bovenstaande voorzetsel volgt direct de daarbij horende naamval.Voorbeeld: Ich fahre mit meinem Vater nach Hamburg. Mein Vater fährt morgen auch mit.In bovenstaand voorbeeld zie je in beide zinnen het voorzetsel mit.In de eerste zin staat dit voorzetsel direct vóór het te vervoegen woord, waardoor je hier dus de 3e naamval moet gebruiken.In de tweede zin staat dit voorzetsel helemaal achteraan en heeft dus niets te maken met het woord uit de ein-groep dat helemaal vooraan de zin staat. der-Gruppe: der/die/das, dies-, welch-, solch-, welch-, manch-, all-, jed-, jen-, beid-ein-Gruppe: ein, kein, mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, IhrAanvulling: Waarom is het van belang om deze twee rijtjes van elkaar te onderscheiden? De uitgangen van de woorden uit de der- en ein-Gruppe komen in drie gevallen niet overeen. In de 1e naamval mannelijk en in de 1e en 4e naamval onzijdig. Dat is de enige reden dat deze woorden in twee groepen zijn verdeeld.Voorbeeld 1e naamval mannelijk der-Gruppe: Dieser Mann ist alt.Voorbeeld 1e naamval mannelijk ein-Gruppe: Ein Mann ist alt.Voorbeeld 1e naamval onzijdig der-Gruppe: Dieses Kind ist klein.Voorbeeld 1e naamval onzijdig ein-Gruppe: Ein Kind ist klein.Voorbeeld 4e naamval onzijdig der-Gruppe: Ich sehe dieses Kind.Voorbeeld 4e naamval onzijdig ein-Gruppe: Ich sehe ein Kind.In bovenstaande voorbeelden zie je dat de woorden uit de der-Gruppe wél een uitgang krijgen en de woorden uit de ein-Gruppe niet. Zorg ervoor dat je weet welke tot welke groep de woorden behoren. De voorbeelden hieronder kunnen afwijken van je eigen antwoord. Het gaat om het gebruik van de juiste situatie.Voorbeeld 3e naamval: Ich wasche mir die Haare. Situatie: Wanneer in de zin wordt aangegeven wát er wordt gewassen (in dit geval; de haren), gebruik je het wederkerende voornaamwoord in de 3e naamval.Voorbeeld 4e naamval: Ich wasche mich.Situatie: Wanneer in de zin niet specifiek wordt aangegeven wát er wordt gewassen (in dit geval; mij), gebruik je het wederkerende voornaamwoord in de 4e naamval.Meer voorbeelden: Ich rasiere mir die Beine. / Ich rasiere mich. [Ik scheer mijn benen. / Ik scheer mij] specifiek voorbeeld / niet specifiek Ich kämme dir die Haare. / Ich kämme dich. Ik kam jouw haar. / Ik kam jou. mit deinerToelichting: het voorzetsel ‘mit’ hoort bij de 3e naamval. ‘jouw’ is een bezittelijk voornaamwoord, waardoor je moet kijken welk geslacht het daaropvolgende zelfstandige naamwoord heeft. Freundin is vrouwelijk, dus dan krijg je de uitgang van de 3e naamval vrouwelijk.ohne sieToelichting: het voorzetsel ‘ohne’ hoort bij de 4e naamval. ‘haar’ is een persoonlijk voornaamwoord, waardoor je alleen de juiste vorm hiervan moet bepalen. Er is geen bijhorend zelfstandig naamwoord waarvan je het geslacht zou moeten weten.gegen michToelichting: het voorzetsel ‘gegen’ hoort bij de 4e naamval. ‘mij’ is een persoonlijk voornaamwoord, waardoor je alleen de juiste vorm hiervan moet bepalen. Er is geen bijhorend zelfstandig naamwoord waarvan je het geslacht zou moeten weten.mit mirToelichting: het voorzetsel ‘mit’ hoort bij de 3e naamval. ‘mij’ is een persoonlijk voornaamwoord, waardoor je alleen de juiste vorm hiervan moet bepalen. Er is geen bijhorend zelfstandig naamwoord waarvan je het geslacht zou moeten weten.für euchToelichting: het voorzetsel ‘für’ hoort bij de 4e naamval. ‘jullie’ is een persoonlijk voornaamwoord, waardoor je alleen de juiste vorm hiervan moet bepalen. Er is geen bijhorend zelfstandig naamwoord waarvan je het geslacht zou moeten weten.zu unseremToelichting: het voorzetsel ‘zu’ hoort bij de 3e naamval. ‘onze’ is een bezittelijk voornaamwoord, waardoor je moet kijken welk geslacht het daaropvolgende zelfstandige naamwoord heeft. Opa is mannelijk, dus dan krijg je de uitgang van de 3e naamval mannelijk.Bei ihmToelichting: het voorzetsel ‘bei’ hoort bij de 3e naamval. ‘hem’ is een persoonlijk voornaamwoord, waardoor je alleen de juiste vorm hiervan moet bepalen. Er is geen bijhorend zelfstandig naamwoord waarvan je het geslacht zou moeten weten. schminke mirToelichting: er wordt hier specifiek aangegeven waar het om gaat (in dit geval: mijn gezicht), daarom gebruik je hier de 3e naamvalzieht sich anToelichting: er wordt hier niet specifiek aangegeven waar het om gaat, daarom gebruik je hier de 4e naamvalputzt dirToelichting: er wordt hier specifiek aangegeven waar het om gaat (in dit geval: de tanden), daarom gebruik je hier de 3e naamvalSetzen sichToelichting: er wordt hier niet specifiek aangegeven waar het om gaat, daarom gebruik je hier de 4e naamvaltut mir wehToelichting: er wordt hier specifiek aangegeven waar het om gaat (in dit geval: mijn voet), daarom gebruik je hier de 3e naamvalrasiert sichToelichting: er wordt hier niet specifiek aangegeven waar het om gaat, daarom gebruik je hier de 4e naamval