Talent MAX deel A
- Onderdeel Grammatica -
oefentoetsen & antwoorden
MAX (2021)
Klas 1|Vmbo-kgt
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp, zelfstandig naamwoord, lidwoord, werkwoord, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp.
Toets Nederlands
Talent MAX deel A
Online maken
Toets afdrukken
De bewering is juist.Toelichting:Een zinsdeel bestaat uit alle woorden die je maximaal voor de persoonsvorm (pv) kunt zetten met uitzondering van de werkwoorden. Dit kan één woord zijn of een een paar woorden die bij elkaar horen. Een voorbeeld van een zinsdeel is de persoonsvorm of het onderwerp.Je kunt elke zin verdelen in zinsdelen. Dit zijn delen van een zin. Je kunt de volgorde van de zinsdelen veranderen, maar de woorden blijven per zinsdeel bij elkaar. Bijvoorbeeld: Morgen | breng | ik | mijn hond | naar het asiel. Naar het asiel | breng | ik | morgen | mijn hond. Ik | breng | mijn hond | morgen | naar het asiel. Mijn hond | breng | ik | morgen | naar het asiel. ‘Breng’ is de persoonsvorm. De volgorde van de zinnen is steeds veranderd maar de betekenis blijft hetzelfde. de, het en een. De en het zijn bepaalde lidwoorden. Je gebruikt ze als het duidelijk is wat of wie je bedoelt: de school, het lesrooster, de docent, het lesmateriaalEen is een onbepaald lidwoord. Je gebruikt het als niet duidelijk is wat of wie je precies bedoelt: een school, een lesrooster, een docent.Tip! Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord! Je kunt een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord zetten.Je kunt het vaak in het meervoud zetten. Voorbeelden:De fiets – de fietsenhet huis – de huizenJe kunt er meestal een verkleinwoord van maken. Bijvoorbeeld: het fietsje, het huisje. Het zijn mensen, dieren, planten, dingen, maar ook plaatsen, gebeurtenissen, begrippen en gevoelens. Toelichting: Ook namen van mensen, bedrijven, steden, landen zijn zelfstandig naamwoorden, zoals Rotterdam, Shell, Anne enz. Om snel het lijdend voorwerp te kunnen vinden, stel je de volgende vraag:Wie of wat + werkwoordelijk gezegde (wg) + onderwerp?Toelichting: Volg het stappenplan om het lijdend voorwerp te vinden:Onderstreep de pvZet zinsdeelstrepenZet WG boven het werkwoordelijk gezegdeZet een O boven het onderwerp (wie of wat+ wg? Vraag wie of wat + wg + o? Zet lv boven het lijdend voorwerp. Bijvoorbeeld: Lisa geeft dit weekend een feestje.WG= geeft. Ow= Lisa. Wie of wat geeft Lisa? een feestje een feestje = lijdend voorwerp a. De kat van de buren | heeft | jongen | gekregen.b. Wij | rennen | elke gymles | met onze rugzak om | rond het sportveld.c. Bij de piramide van Sakkara bij Caïro | vonden | grafrovers | verborgen schatten.Toelichting:Een zinsdeel bestaat uit één woord, of een paar woorden die bij elkaar horen. Zie de uitleg bij vraag 1 voor meer informatie over zinsdelen. Tip! Vind eerst de persoonsvorm en het onderwerp. Dat zijn altijd aparte zinsdelen. ZinOPVHet rooster veranderde regelmatig.Het roosterveranderdeZijn alle Harry Potter boeken verfilmd door David Yates?alle Harry Potter boekenzijnDe zusjes ruzieden vroeger erg veel.De zusjesruziedenIn het museum bewonderde de toerist de schilderijen.de toeristbewonderdeVerhoog de belasting op tabak!-verhoogOp zolder heb ik mijn oude speelgoed bewaard.ikhebDe onvriendelijke jongen bedreigt zijn teamgenoot.De onvriendelijke jongenbedreigtDe Formule 1 startte het afgelopen jaar een paar maanden later.De Formule 1startteToelichting:Elke zin heeft een persoonsvorm. De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord. De pv geeft belangrijke informatie over wat er in een zin gebeurt. Ook kun je aan de persoonsvorm zien of de zin over vroeger of nu gaat.Je herkent de persoonsvorm zo:Het is bijna altijd één woord.Het is een vorm van het werkwoord.Hij staat in het enkelvoud of in het meervoud (schrijf – schrijven).Hij staat in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd (schrijf – schreef).De pv vind je met je ‘tijdproef’:Zet de zin in een andere tijdKees loopt elke avond met de hond een blokje om.Kees liep elke avond met de hond een blokje om.Loopt verandert in liep. De pv is loopt.Het onderwerp (o) vind je met de ‘onderwerpproef’:Verander de pv van enkelvoud naar meervoud of andersom, het onderwerp verandert dan meeDe student leert heel hard voor de toets.De studenten leren heel hard voor de toets.Let op: sommige onderwerpen lijken meervoud, maar zijn toch enkelvoud!Een groep mensen loopt door de stad.Je kunt 'mensen' ook weglaten 🡪 een groep loopt door de stad.Een andere manier is om de vraag te stellen: wie/wat +wg? De student leert heel hard voor de toets.Wg is leert. Wie leert? De student = onderwerp (o)Let op! In zinnen met een gebiedende wijs ontbreekt het onderwerp en staat de werkwoordsvorm op de eerste plaats. In de gezellige huiskamer heeft de zeer grote familie gisteren een feest gevierd.Lw: de, de, eenZn: huiskamer, familie, feestWw: heeft, gevierdHeb jij misschien de zwarte kat van de oude mevrouw aan de overkant gezien?Lw: de, de, deZn: kat, mevrouw, overkantWw: heb, gezienWaarom doe jij altijd zo lief tegen de jongen uit de klas van je broer?Lw: de, deZn: jongen, klas, broerWw: doeDina heeft een bijzonder en mooi cadeau voor haar achttiende verjaardag gekregen.Lw: eenZn: Dina, cadeau, verjaardagWw: heeft gekregenVoor het galafeest van de school gingen de meisjes zich heel mooi maken.Lw: het, de, deZn: galafeest, school, meisjesWw: gingen makenToelichting:Er zijn in het Nederlands drie lidwoorden (lw): de, het, eeneen lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord (zn) De trein is snel (de = lw, trein = zn)Zelfstandige naamwoorden (zn) zijn: mensen, dieren, dingen, plaatsen, gebeurtenissen en gevoelens, maar ook namen van mensen en plaatsnamen. Patricia gaat met de trein naar Frankrijk (Patricia, trein, Frankrijk = zn)Werkwoorden (ww) zijn doe-woorden. Het zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt. De kok van dit restaurant maakte het gerecht heerlijk klaar.pv: maakto: de kok van dit restaurantwg: maakte klaarTijdens de wedstrijd las Sophie het boek aan haar jongere zusje voor.pv: laso: Sophiewg: las voorVanmorgen vroeg begonnen de kinderen van de buren spontaan te huilen.pv: begonneno: de kinderen van de burenwg: begonnen te huilenSimon lag op de bank.pv: lago: Simonwg: lagLoop eens door, jongens!pv: loopo: -wg: loop doorOp die vuilnisbelt lag veel groenteafval.pv: lago: veel groenteafvalwg: lagWij hebben dit jaar gefietst in Gelderland.pv: hebbeno: wijwg: hebben gefietstNa veertig jaar trouwe dienst draagt de generaal al zijn functies over.pv: draagto: de generaalwg: draagt overDe zakenman breidde zijn zaak alweer uit.pv: breiddeo: de zakenmanwg: breidde uitNatuurlijk benutte de groep studenten deze herkansing.pv: benutteo: de groep studentenwg: benutteToelichting:Het werkwoordelijk gezegde (wg) bestaat uit alle werkwoorden in de zin.Het wg bestaat uit de pv en alle andere werkwoorden. Voorbeeld:Ik werk in het weekend 🡪 werk = wgIk heb in het weekend kunnen werken 🡪 heb kunnen werken = wgSoms staat er ‘te’ of ‘aan het’ voor een infinitief (hele werkwoord). Deze woorden horen bij het werkwoord en daardoor ook bij het wg.o Hij zit op de klok te kijken. 🡪 zit + te kijken = wgo Zij is aan het lezen. 🡪 is + aan het lezen = wgSplitsbare werkwoorden zoals klaarmaken, voorlezen, overdragen, uitbreiden kunnen in een zin gesplitst voorkomen. Het werkwoord bestaat dan uit twee delen en horen bij het wg. o Opruimen: Hij ruimt de afwas op.-> ruimt op = wgUitleg over hoe je de pv en het onderwerp vindt in de zin, kan je teruglezen bij vraag 6. De onderwerpen kunnen in meerdere vormen voorkomen. Hieronder staan voorbeelden.Zinpvonderwerp1De honden rennen door het park.rennende hondenDe hond rent door het park.rentde hond2Ze kookt elke dag een heerlijke maaltijd.kooktzeZij koken elke dag een heerlijke maaltijd. koken zij (of bijv. de moeders/de kinderen enz.)3Jan en Corné restaureren samen een oldtimer.restaurerenJan en CornéJan restaureert een oldtimer.restaureertJan4Ik lees een echte thriller.leesikWij lezen een echte thriller.lezentriller5De docent fietst elke dag naar zijn werk.fietstde docentDe docenten fietsen elke dag naar hun werk.fietsende docenten. Door het meervoud verandert ook het ‘meervoud’ van het werk: zijn 🡪 hun6.De vrachtwagen stopt voor het zebrapad.stoptde vrachtwagenDe vrachtwagens stoppen voor het zebrapad.stoppende vrachtwagens7.Ik fiets vaak door het rode lichtfietsikWij fietsen vaak door het rode licht.fietsenwij8.De kat en de hond slapen samen in de hondenmand.slapende kat en de hondDe kat slaapt in de hondenmand.slaaptde kat. Door het enkelvoud valt het woord ‘samen’ weg.9.Het voetbalteam traint elke vrijdag.trainthet voetbalteamDe voetbalteams trainen elke vrijdag.trainende voetbalteams10.Een groep toeristen bezoekt de kathedraal in de stad.bezoekteen groep toeristenGroepen toeristen bezoeken de kathedraal in de stad.bezoekengroepen toeristenToelichting:Als de pv verandert van getal, dan moet het onderwerp meeveranderen.Het onderwerp is een ‘wie’ of ‘wat’Het onderwerp begint nooit met een voorzetsel.Bij het veranderen van het getal moet de rest van de zin goed blijven lopen.De leraar geeft aan zijn leerlingen uitleg.De leraren geven aan hun leerlingen uitleg.Zie ook vraag 6 voor meer uitleg over pv en onderwerp. Het lijdend voorwerp is in de onderstaande zinnen onderstreept.Ik koop een tijdschrift in de boekwinkel.Zij leest het boek van de schrijfster Francine Oomen. De kinderen bouwen een zandkasteel op het strand van Scheveningen.Hij schrijft een verslag van de laatste voetbalwedstrijd.Vanavond kijk je met je vrienden naar de Netflix-serie Stranger Things.Toelichting:Om snel het lijdend voorwerp te kunnen vinden, stel je de volgende vraag:Wie of wat + wg + onderwerp?Lisa geeft dit weekend een feestje.PV= geeft. Ow= Lisa. Wie of wat geeft Lisa?Antwoord: een feestje = lijdend voorwerpZie ook vraag 4 voor het stappenplan. Kim gaf Pieter een boek in het park.Pv: gaf 🡪 verandert in geeft als je de tijd verandert.Wg: gafOw: Kim 🡪 wie gaf?Lv: een boek 🡪 wat gaf Kim?Heb jij pap gebeld?Pv: heb 🡪 ww vooraan in de zinWg: heb gebeld 🡪 alle ww uit de zinOw: jij 🡪 wie heeft gebeld?Lv: pap 🡪 wie heb jij gebeld?Na het eten hebben wij onze gasten een heerlijke wijn geserveerd.Pv: hebben 🡪 verandert in hadden als je de tijd verandert Wg: hebben geserveerd 🡪 alle ww uit de zinOw: wij 🡪 wie heeft geserveerd?Lv: een heerlijke wijn 🡪 wat hebben wij geserveerd?Op de A2 heeft een enorm ongeluk plaatsgevonden.Pv: heeft 🡪 verandert in had als je de tijd verandertWg: heeft plaatsgevonden 🡪 alle ww uit de zinOw: een enorm ongeluk 🡪 wat heeft plaatsgevonden?Lv: --Fedde schijn ik vorig jaar mijn pen geleend te hebben. Pv: schijn 🡪 verandert in scheen als je de tijd verandertWg: schijn geleend te hebben 🡪 alle ww uit de zin + ‘te’ bij hebbenOw: ik 🡪 wie schijnt geleend te hebben?Lv: mijn pen 🡪 wat schijn ik geleend te hebben?
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.