All Right! Max - Hoofdstuk 4 - Northern Ireland oefentoetsen & antwoorden

Pinksterenerencatwalkindrukwekkendjaarlijksvoedingbloemkooldecennium tensionsustainablemainlyprogressservingDownunitedinvaluable invitatonwrapcardiganraincoatworn outweighdiscountviolence solutiondesignerpoliticianpeacetunic topconsciousbeschermenshopping cart Do you happen to know where I can find the non-food section?Would you mind showing me where I can find the party supplies?Thank you for your help!My advice is to mix it with some chopped onion.Make sure you clean up the mess.I bet the people on the bus had a good laugh.I don’t think I’ve ever felt so lucky in my life!It was quite embarrassing, actually!Next thing I knew, I heard a loud, ripping sound.I really must be off now. some (je verwacht dat het antwoord ‘ja’ zal zijn)anything (vragende zin) / something (je verwacht dat het antwoord ‘ja’ zal zijn)anywhere (ontkennende zin)somebody (bevestigende zin)any (ontkennende zin)any (ontkennende zin)some (bevestigende zin)anyone (vragende zin)somewhere (bevestigende zin)someone (bevestigende zin)Toelichting:Some, any, something, anything, … Het woord ‘een beetje’ (of ‘wat’) kun je in het Engels op twee manieren vertalen: als some of als any. Het Engels kent meer van zulke woordparen: somebody/someone en anybody/anyone (=iemand)something en anything (=iets)somewhere en anywhere (=ergens)Wanneer gebruik je welke vorm? any / anybody / anyone / anything / anywhere gebruik je in vragen en in ontkennende zinnen. Voorbeeld: Is there any cake left? There isn’t any cake left.some / somebody / someone / something / somewhere gebruik je in:bevestigende zinnen. Voorbeeld: I need some honey for my pancakes. een vraag als je verwacht dat het antwoord ‘ja’ zal zijn. Voorbeeld: Could I have some sugar, please? Let op! anybody en anyone betekenen precies hetzelfde, net als somebody en someone. Je mag zelf weten welk woord je gebruikt. has not/hasn’t cooked (yet, de tijd is niet duidelijk – present perfect)migrated (many years ago, in het verleden – past simple)Did you see (last night, in het verleden – past simple)built (as a little boy, in het verleden – past simple)have lived (since I was born – past perfect)has cut (zojuist gebeurd, want het bloedt nog – present perfect)invented (in het verleden uitgevonden – past simple)has always believed (altijd al, tot nu toe – past perfect)Toelichting:Past simple vs present perfect Om te praten over het verleden kun je – onder andere – de past simple en de present perfect gebruiken. Past simple De past simple van regelmatige werkwoorden maak je door -(e)d achter het hele werkwoord te zetten. Onregelmatige werkwoorden hebben een eigen vorm, die je uit je hoofd kunt leren. Je gebruikt de past simple om te zeggen dat iets op een bepaald moment in het verleden is gebeurd. Voorbeeld: We moved to Utrecht last month. Present perfect De present perfect van regelmatige werkwoorden maak je met have(n’t) / has(n’t) + past participle (voltooid deelwoord). Voorbeeld: I have cycled to school since I was eight. Je gebruikt de present perfect: als je wilt zeggen sinds wanneer iets aan de gang is, of hoelang iets al duurt. Let goed op de signaalwoorden for en since. In het Nederlands kun je dan ‘al’ gebruiken. Voorbeeld: Sam has worked here for a year. als je wilt zeggen dat iets vroeger is gebeurd, maar je weet niet precies wanneer (of het is niet belangrijk). Voorbeeld: I haven’t done the dishes yet. als iets zojuist (kort geleden) is gebeurd. Let op signaalwoorden als already of just.Voorbeeld: Stephen has already made a guest list.  have you been (present perfect – je wil weten hoe het de afgelopen tijd met de persoon gaat)have just returned (present perfect – net gebeurd)Did you enjoy (past simple – in het verleden)was hiking (past continuous – iets dat in het verleden een tijdje duurde)have always wanted (present perfect – altijd al)Have you ever gone (present perfect – ever)was walking (past continuous – iets dat in het verleden een tijdje duurde)connected (past simple – in het verleden)Toelichting:Present perfect vs past simple → Zie onder opdracht 7.Past continuousVorm: was(n’t) / were(n’t) + werkwoord + -ing Gebruik: voor iets wat in het verleden een tijdje duurde / aan de gang was. Voorbeeld: Why were you laughing? in combinatie met de past simple: voor iets wat aan de gang was toen er iets anders gebeurde. Voorbeeld: I was watching the news when Dad came home.