Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: economische groei, primaire inkomens, toegevoegde waarde, denivellering, nivellering, scheve inkomens verdeling, secundair inkomen, consumentenvertrouwen, hoog- en laagconjunctuur, depressie en recessie, werkgelegenheid, bezettingsgraad, conjunctuurgolf, productiecapaciteit, consumentenprijsindex.
Toets Economie
Praktische Economie MAX 2019 (nieuwste editie)
Online maken
Toets afdrukken
Inkomens die verdiend worden door een productiefactor ter beschikking te stellen.Omzet - de ingekochte goederen en diensten.De verschillen in inkomen tussen personen worden groter.Er zijn grote verschillen in inkomen tussen personen.Primair inkomen – betaalde inkomstenbelasting en sociale premies + sociale uitkering.Een periode met grote vraag naar goederen en diensten.Een periode met kleine vraag naar goederen en diensten.Een milde vorm van laagconjunctuur.De schommeling van de vraag naar goederen en diensten.De Europese Centrale Bank (ECB) van Europa. De ECB is ‘de bank van de banken’.De gemiddelde prijs van alle goederen en diensten, uitgedrukt in een indexcijfer. Werkwijze:Om uit te leggen wanneer er sprake is van een primair of secundair inkomen moeten we eerst weten wat het verschil is tussen primair inkomen en secundair inkomen. Primair inkomen (inkomen met een tegenprestatie) zijn het loon, de pacht (huur), de rente en de winst. Tegenprestatie betekent dat je er iets voor moet doen, je krijgt het inkomen niet gratis. Deze inkomens worden verdiend in het productieproces (proces met als einddoel het maken van een product), met de inzet van productiefactoren (middelen die altijd nodig zijn om te kunnen produceren zoals kapitaal, arbeid, natuur en ondernemerschap).Een primair inkomen is een bruto inkomen. Dit is inkomen waar nog geen belasting en premies zijn van afgetrokken.Secundair inkomen is primair inkomen – betaalde inkomstenbelasting en sociale premies + ontvangen uitkering (inkomen zonder tegenprestatie). Secundair inkomen noemen we ook wel het besteedbaar inkomen. Het besteedbaar inkomen is het inkomen dat je kan gebruiken voor de aanschaf (kopen) van goederen en diensten.Om tot het eindantwoord te komen moet je achterhalen of je uit de tekst van vraag 2 kenmerken tegenkomt die horen bij primair en secundair inkomen. Beantwoord de volgende vragen: Wordt er inkomen verdiend door inzet van een productiefactor? Het antwoord is een ja, Claudia verricht namelijk arbeid en ontvangt maandelijks een bruto loon van €2264,87. Moet Claudia inkomstenbelasting en sociale premies betalen? Het antwoord is een ja. En ontvangt Claudia een uitkering? Het antwoord is een nee.Eindantwoord: Er is sprake van een primair inkomen wanneer Claudia door het inzetten van de productiefactor arbeid een maandelijkse bruto loon ontvangt van €2264,87. Nadat van dit bruto loon de verplichte inkomstenbelasting en sociale premies zijn afgetrokken plus de eventuele ontvangen uitkeringen, houdt Claudia een secundair inkomen (besteedbaar inkomen) over. Werkwijze:Om uit te leggen wat Lilian bedoelt, moeten we de tekst eerst ontleden. Wat lees je uit de tekst?Lilian zegt dat een deel van de bevolking een hoog en een ander deel van de bevolking een laag primair inkomen (bruto inkomen) heeft.De verdeling van dit primair inkomen is te scheef en niet eerlijk. Dit is dus het probleem. De scheve verdeling en oneerlijkheid kan opgelost worden met een progressief belastingsysteem. We moeten vervolgens weten wat de termen primair inkomen, scheve inkomensverdeling en progressief belastingsysteem betekenen. Een primair inkomen is een bruto inkomen (inkomen met een tegenprestatie), waar nog geen belasting en premies zijn van afgetrokken.Scheve inkomensverdeling betekent dat er grote verschillen zijn in het inkomen tussen personen.Progressief belastingsysteem betekent dat personen met een hoog inkomen naar verhouding meer belasting moeten betalen dan personen met een lager inkomen. Personen met weinig of geen primair inkomen, zoals werklozen of arbeidsongeschikten ontvangen een uitkering. Om tot het eindantwoord te komen moet je uitleggen waarom een groot verschil in primaire inkomens een probleem is. En wat voor gevolg heeft het voor primaire inkomens, wanneer personen door het progressief belastingsysteem meer of minder belasting moeten betalen.Eindantwoord: Een groot verschil in primaire inkomens (bruto inkomen) zorgt ervoor dat personen met een hoger inkomen netto meer overhouden en personen met een lager inkomen netto minder overhouden (het probleem). Met netto inkomen bedoelen we het besteedbaar inkomen. Deze scheve inkomensverdeling kan de overheid oplossen met behulp van het progressief belastingsysteem. Personen met een hoger inkomen betalen in verhouding meer belasting dan personen met een lager inkomen. Hierdoor stijgt het netto inkomen van personen met een lager inkomen. Ook ontvangen werklozen en arbeidsongeschikten een uitkering waardoor deze personen een (extra) inkomen ontvangen. Door het progressief belastingsysteem wordt het verschil tussen arm en rijk kleiner. De inkomensverdeling wordt hierdoor minder scheef en eerlijker. Werkwijze:Om uit te leggen wat voor rol het speelt, moeten we eerst weten wat de termen consumentenvertrouwen, laagconjunctuur en hoogconjunctuur, betekenen. Consumentenvertrouwen geeft een beeld over het vertrouwen en opvattingen van de consumenten ten aanzien van de economie en hun eigen financiële situatie. Een hoog consumentenvertrouwen betekent dat je positief bent over de economie en je eigen financiële situatie. Dit betekent ook dat je sneller geld durft uit te geven. Bestedingen stijgt. Een laag consumentenvertrouwen betekent dat je somber bent over de economie en je eigen financiële situatie. Je bent dan voorzichtiger met geld uitgeven. Bestedingen daalt.Laagconjunctuur is een periode waarin de vraag naar goederen en diensten laag is. Consumenten besteden (kopen) dus minder.Hoogconjunctuur is een periode waarin de vraag naar goederen en diensten hoog is. Consumenten besteden (kopen) dus meer.Nu kan je bovenstaande gegevens samenvoegen tot een eindantwoord. Eindantwoord: Wanneer het consumentenvertrouwen laag is dan is de consument somber over de economie en zijn eigen financiële situatie. Dit heeft als gevolg dat de consument voorzichtig is met geld uitgeven. De consument geeft dan niet of minder uit. De bestedingen (de vraag naar goederen en diensten) gaan dalen (laagconjunctuur). Wanneer het consumentenvertrouwen daarentegen hoog is, dan is de consument positief over de economie en zijn eigen financiële situatie. Er wordt sneller en meer geld uitgegeven. De bestedingen (de vraag naar goederen en diensten) gaan stijgen (hoogconjunctuur). a: Werkwijze:Om uit te rekenen wat de toegevoegde waarde is, moeten we eerst weten wat toegevoegde waarde betekent.Toegevoegde waarde is de omzet – ingekochte goederen en diensten. Voor de productie van een fiets voegt iedere producent (bedrijf) waarde toe aan het product. In tabel 1.1 zie je verschillende bedrijven. Ieder bedrijf koopt producten in en verwerkt de producten die ze vervolgens weer doorverkopen. Een aluminium bedrijf bijvoorbeeld koopt bauxiet in en verwerkt deze tot aluminium die hij vervolgens doorverkoopt aan de buizenfabriek. De buizenfabriek verwerkt aluminium vervolgens tot buizen die hij doorverkoopt aan de fietsfabriek. In de fietsfabriek worden de buizen bewerkt/verwerkt tot fietsframes die het weer doorverkoopt aan de groothandel etc.Voor het berekenen van de toegevoegde waarde bestudeer je vervolgens de verschillende bedragen uit de bedrijfskolom van tabel 1.1. Waar staan de bedragen namelijk voor?Zoek in tabel 1.1 het bedrijf ‘fietsfabriek’. Je ziet een pijl van de fietsfabriek naar de groothandel. Hieruit kan je opmaken dat de fietsfabriek haar fiets aan de groothandel verkoopt voor een prijs van €370 (omzet). Dit zal betekenen dat de pijl met €205 van de buizenfabriek naar de fietsenfabriek de verkoopprijs is van de buizenfabriek aan de fietsfabriek. De fietsenfabriek heeft dus voor €205 ingekocht.Nu kan je bovenstaande gegevens samenvoegen tot een eindantwoord. Eindantwoord: De fietsfabriek koopt bij de buizenfabriek in voor €205 (inkoop goederen). Na bewerking wordt de fiets voor €370 aan de groothandel verkocht (omzet). De toegevoegde waarde = €370 (omzet) – €205 (ingekochte goederen en diensten) = €165. b:Werkwijze:Om de vraag te kunnen beantwoorden moeten we afvragen hoe het bedrag van €165 (berekende toegevoegde waarde bij vraag 5a) tot stand is gekomen. Wat is namelijk nodig tijdens en voor het bewerken van de ingekochte goederen?De fietsfabriek koopt buizen in en verwerkt de buizen tot frames etc. Voor het verwerken zou je kunnen bedenken dat de fietsfabriek bijvoorbeeld arbeiders nodig heeft. Maar ook een plek/ruimte om te kunnen werken.Nu kan je aan de hand van bovenstaande een eindantwoord formuleren. Eindantwoord: De toegevoegde waarde van €165 gaat naar de verschillende productiefactoren (zoals arbeid, kapitaal, natuur) die de fietsfabriek heeft ingezet bij haar productie. Een deel van €165 gaat bijvoorbeeld naar de arbeider die wordt betaald om de ingekochte goederen te bewerken (oftewel arbeid). Er worden ook machines (oftewel kapitaal) gebruikt voor het bewerken van de goederen. De huisvesting, het pand en de grond (oftewel natuur) wordt gehuurd, zodat de arbeider ergens kan werken. De toegevoegde waarde wordt dus grotendeels gebruikt voor het uitbetalen van de primaire inkomens (loon, pacht (huur), rente (over schulden) en winst). a:Werkwijze:Om uit te leggen waarom de overheid de rente verhoogt, moeten we eerst weten wat hoogconjunctuur betekent en wat wordt bedoeld met ‘de overheid verhoogt de rente’.Hoogconjunctuur is een periode waarin de vraag naar goederen en diensten hoog is. Consumenten besteden (kopen) dus meer.De overheid verhoogt de rente betekent dat geld lenen duurder wordt. Geld lenen wordt duurder omdat je meer rente moet betalen als je geld leent. Rente is een vergoeding die je betaalt aan diegene van wie je geld leent. Je kan bijvoorbeel geld lenen van een bank. De rente betaal je dus aan de bank.Naast ‘geld lenen wordt duurder’ betekent rente verhogen ook, dat sparen op je bankrekening aantrekkelijker wordt. Wanneer de rente wordt verhoogd ontvang je namelijk een hogere rente (vergoeding die je ontvangt omdat je geld op je spaarrekening zet en dus tijdelijk niet gebruikt), als je spaart en je geld niet gebruikt voor consumptie voor goederen en diensten. Nu je weet wat ‘rente verhogen’ betekent, moet je afvragen wat voor gevolg dit heeft voor de economie. Wanneer geld lenen duurder wordt, wat doen consumenten? Consumenten lenen dan minder geld. Wanneer sparen aantrekkelijker wordt, wat doen consumenten? Consumenten gaan meer sparen. Een hogere rente heeft dus invloed op de hoeveelheid geld die consumenten uitgeven.Wat betekent minder geld lenen en meer sparen voor de economie? Minder geld lenen en meer sparen betekent dat je minder geld tot je beschikking hebt. Dit betekent dat je minder geld hebt om uit te geven (bestedingen).Bij een hoogconjunctuur besteden consumenten meer en groeit de economie. Als de overheid de rente verhoogt dan geven consumenten juist minder geld uit. Hierdoor daalt de bestedingen. Je moet je afvragen waarom de overheid de bestedingen en daarmee de economie wilt afremmen, want wat is er mis als het juist goed gaat met de economie? In een hoogconjunctuur is de vraag naar goederen en diensten groter dan het aanbod. Bedrijven kunnen hun prijzen makkelijk verhogen zonder veel afzet te verliezen. Tijden een hoogconjunctuur stijgt ook de productie van bedrijven waardoor er meer arbeiders nodig zijn. Omdat de vraag naar arbeiders groter is dan het aanbod (er is weinig werkloosheid tijdens hoogconjunctuur) stijgen de loonkosten. Waarom stijgen de loonkosten? Omdat het moeilijker is om arbeiders te vinden (de meeste arbeiders hebben al een baan en er is genoeg werkgelegenheid), zijn bedrijven bereid hogere lonen uit te betalen. De hogere loonkosten berekenen de bedrijven door in hun verkoopprijzen. Deze algemene prijsstijging noemen we inflatie. Een inflatie is een waardevermindering van het geld. Inflatie zorgt voor koopkrachtverlies. Dit betekent dat de consument met eenzelfde hoeveelheid geld minder kan kopen. Nu kan je bovenstaande gegevens samenvoegen tot een eindantwoord. Eindantwoord: In een hoogconjunctuur is de vraag naar goederen en diensten (bestedingen) groter dan het aanbod. Dit leidt tot prijsstijging van goederen en diensten, dit noemen we inflatie. Een inflatie is een waardevermindering van het geld en zorgt voor koopkrachtverlies. De consument kan hierdoor met eenzelfde hoeveelheid geld minder kopen. De overheid wil de mate van inflatie beïnvloeden en stuurt de conjunctuur bij door de rente te verhogen. Een hogere rente zorgt ervoor dat geld lenen duurder wordt. Consumenten lenen daardoor minder geld. Bovendien sparen consumenten meer bij een hogere rente, waardoor consumenten minder geld uitgeven. Het gevolg is dat de economie afremt. Hierdoor daalt de algemene vraag naar goederen en diensten. Dit zorgt ervoor dat de prijzen minder snel stijgen, waardoor de inflatie daalt. b:Werkwijze:Om uit te leggen wat het verband is tussen een verlaging van de inkomstenbelasting en de vraag naar goederen en diensten, moeten we eerst weten wat laagconjunctuur en inkomstenbelasting betekenen. Laagconjunctuur is een periode waarin de vraag naar goederen en diensten laag is. Consumenten besteden (kopen) dus minder.Inkomstenbelasting is belasting wat je aan de overheid verplicht bent te betalen over onder andere het inkomen wat je verdient. Na het betalen van de inkomstenbelasting houd je het besteedbaar (netto) inkomen over. Met dit inkomen koop je goederen en diensten.Beantwoord vervolgens de vraag wat voor gevolg een hoger of lager besteedbaar (netto) inkomen heeft, op de vraag naar goederen en diensten. Bij een lager besteedbaar (netto) inkomen kan de consument minder besteden. De vraag naar goederen en diensten daalt. Bij een hoger besteedbaar (netto) inkomen kan de consument meer besteden. De vraag naar goederen en diensten stijgt.Nu kan je bovenstaande gegevens samenvoegen tot een eindantwoord. Eindantwoord: In een laagconjunctuur is de vraag naar goederen en diensten laag. Consumenten besteden (kopen) dus minder. De economie remt af. De overheid wilt de economie juist stimuleren (en uit de laagconjunctuur klimmen) en neemt de maatregel om de inkomstenbelasting te verlagen. Een verlaging van de inkomstenbelasting betekent dat je over je inkomen minder belasting afdraagt aan de overheid. Het besteedbaar (netto) inkomen neemt hierdoor toe. De consument houdt netto meer geld over om te kunnen besteden. En dit leidt tot stijging van de vraag naar goederen en diensten. a:Werkwijze:Voor het maken van de berekening moet je eerst weten wat het prijsindexcijfer betekent. Prijsindexcijfer laat met een cijfer zien hoe de prijs van een product of dienst is veranderd ten opzichte van een basisjaar. Het basisjaar wordt altijd op een index van 100 gesteld. In tabel 1.2 is aangegeven dat 2022 het basisjaar is; dus geldt 2022=100. Stel dat in 2023 het indexcijfer van voedsel 135 is, dan betekent dit dat voedsel met 35% in prijs is gestegen ten opzichte van 2022 (het basisjaar).Nu je weet dat je een prijsverandering moet uitrekenen starten we met het vinden van gegevens. We rekenen eerst A (voedsel) uit. Je zoekt uit de tekst en tabel gegevens over voedsel zoals prijs of uitgaven. Je kan lezen dat Leyna maandelijks aan voedsel €136 uitgeeft, in 2023 geeft zij €13,60 per maand meer uit aan voedsel, dus in 2023 geeft zij €136+€13,60= €149,60 per maand uit aan voedsel. Dus uitgaven aan voedsel in 2022 (gelijk aan 100, want is basisjaar)= €136 en 2023= €149,60. Als laatst moet je de prijsverandering van B (benzine scooter) uitrekenen. Je zoekt hier ook de gegevens (prijs of uitgaven) vanuit de tekst of tabel. Je kan lezen dat de benzine prijs €1,90 per liter is in 2022. In 2023 is de benzine prijs €2,28 per liter. Je weet nu dat de prijs van voedsel (A) in 2022 (gelijk aan 100)= €136 en 2023= €149,60. En de prijs van benzine scooter (B) in 2022 (gelijk aan 100)= €1,90 en 2023= €2,28. Met deze gegevens kan je nu de prijsverandering uitrekenen, maar hoe doe je dat? Je kan gebruik maken van een verhoudingstabel.Bij de berekening van voedsel (A) ziet de verhoudingstabel er als volgt uit. Je vult de gegevens in die bekend zijn en berekent het onbekende. In dit geval is het onbekende het prijsindexcijfer voedsel 2023, we stellen dit op X. In deze verhoudingstabel staat €136X gelijk aan €149,60 x100, dus €136X= €149,60 x100verhoudingstabel voedsel (A)20222023€136€149,60100XEn bij de berekening van benzine (scooter) ziet de verhoudingstabel er als volgt uit. Het onbekende X is het prijsindexcijfer benzine (scooter) 2023. In deze verhoudingstabel staat €1,90X gelijk aan €2,28 x100, dus €1,90X= €2,28 x100verhoudingstabel benzine (scooter) (B)20222023€1,90€2,28100XNu kan je bovenstaande gegevens uitwerken tot een eindantwoord. Eindantwoord: Het prijsindexcijfer van voedsel (A) in 2023 is: €136X= €149,60 x 100.X= (€149,60 x 100)/136= 110. Het prijsindexcijfer van benzine (scooter) (B) in 2023 is: €1,90X= €2,28 x100. X= (€2,28 x 100)/ €1,90= 120.b:Werkwijze:Voor het maken van de berekening moet je eerst weten wat het consumentenprijsindex betekent. Consumentenprijsindex is de gemiddelde prijs van alle goederen en diensten uitgedrukt in een indexcijfer. Met het consumentenprijsindex bereken je de inflatie (prijsverandering van goederen en diensten).Bij de berekening van het consumentenprijsindex houden we ook rekening met de wegingsfactor van de verschillende uitgaven. In tabel 1.2 lees je bij wegingsfactor van kleding een 5. Dit betekent dat je 5% van je inkomen uitgeeft aan kleding. En bij mobiel lees je 55. Je geeft dus 55% van je inkomen uit aan mobiel etc. Hoe bereken je het consumentenprijsindex:Stap 1: wegingsfactor van iedere uitgave x het bijbehorende indexcijferStap 2: tel alle uitkomsten van stap 1 bij elkaarStap 3: uitkomst van stap 2 deel je door het totaal van alle wegingen (alle wegingsfactoren bij elkaar optellenNu kan je bovenstaande gegevens uitwerken tot een eindantwoord. Eindantwoord: Stap 1: kleding 5 (wegingsfactor) x102 (prijsindexcijfer 2023) = 510voedsel 25 (wegingsfactor) x 110 (A) (prijsindexcijfer 2023 ) = 2750mobiel 55 (wegingsfactor) x 105 (prijsindexcijfer 2023) = 5775benzine (scooter) 15 (wegingsfactor) x 120 (B) (prijsindexcijfer 2023) = 1800Stap 2: 510+2750+5775+1800= 10835Stap 3: totale wegingsfactoren optellen: 5+25+55+15= 100. Het consumentenprijsindex CPI in 2023 is: 10835/100= 108,35. Afgerond op één decimaal is dat 108,4.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.