Economie Integraal 2e ed deel 1+2+3
- Hoofdstuk 8 - Onderhandelen
oefentoetsen & antwoorden
2e editie
Klas 4-5-6|Vwo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen:
Marktvormen
Marktmacht
Verzonken kosten
Berovingsprobleem
Loonvorming
Arbeidsmarkt
Minimumloon
Loonstarheid
Nominale en reële loonstijging
Examendomein F
Toets Economie
Economie Integraal 2e ed deel 1+2+3
Online maken
Toets afdrukken
MonopolieHier heeft de aanbieder de meeste marktmacht, omdat hij of zij de enige aanbieder is. Vragers hebben geen alternatieven en dus totaal geen onderhandelingsmacht. OligopolieHier zijn er maar een paar aanbieders, maar wel veel vragers. De aanbieders hebben nog flink wat marktmacht. Vragers hebben maar beperkte alternatieven en daarmee een zeer beperkte onderhandelingsmacht. Monopolistische concurrentie. Er zijn veel aanbieders, waardoor de marktmacht zeer beperkt is voor aanbieders. De marktmacht van een aanbieder is vaak afhankelijk van de reputatie. Vragers hebben veel alternatieven, maar soms wel een sterke voorkeur voor één merk/aanbieder. Vragers hebben hier veel onderhandelingsmacht. Volkomen concurrentie / volledige mededinging. Aanbieders hebben totaal geen marktmacht. Er zijn zoveel aanbieders en vragers dat de marktprijs een gegeven is. Hierdoor hebben ook vragers totaal geen onderhandelingsmacht. Verzonken kosten zijn kosten die een partij niet meer kan terugverdienen, ongeacht of de transactie al dan niet nog gaat plaatsvinden. Zowel bedrijven/producenten als particulieren/consumenten kunnen te maken krijgen met verzonken kosten. Voorbeeld bedrijven:Bedrijf A geeft aan interesse te hebben in 10.000 kerstpakketten voor het personeel. Daarbij worden er eisen gesteld aan de inhoud van het pakket én op de verpakking moet de naam van het bedrijf komen te staan. Bedrijf B wil inspelen op deze vraag en maakt alvast 1.000 kerstpakketten als voorbeeld en om te bewijzen dat zij dit productieaantal op tijd kunnen leveren. De kosten die bedrijf B heeft gemaakt voor deze 1.000 kerstpakketten zijn verzonken kosten. Zelfs wanneer bedrijf A zou afzien van de transactie, zijn de kosten voor deze pakketten alsnog gemaakt.Deze kosten kunnen niet meer worden terugverdiend, want de pakketten kunnen niet aan een andere partij worden verkocht. Voorbeeld particulieren: Een gezin is op zoek naar een nieuwe keuken. Zij hebben bij bedrijf A een keuken gevonden. Bedrijf A is bereid de keuken te leveren en te plaatsen, maar daarvoor moet het gezin wel de ruimte waar de keuken moet komen te staan voorbereiden, zoals het strippen van de muren en het plaatsen van de benodigde stroom- en waterpunten. Daarnaast moet een aanbetaling van 20% worden gedaan.Zowel de aanbetaling als de kosten voor het gezin die gemoeid zijn met de voorbereidingen voor het plaatsen van de keuken zijn verzonken kosten. Indien de transactie niet doorgaat, is het gezin de aanbetaling kwijt. Wanneer de keuken niet meer zou worden geplaatst, is het gezin deze kosten ook kwijt. Het berovingsprobleem ontstaat wanneer een partij gebruik maakt van de afhankelijkheid van de andere partij. Door verzonken kosten wordt de afhankelijkheid van een partij groter, waardoor de kans op beroving toeneemt. Voorbeeld bedrijven:Bedrijf A weet dat bedrijf B de 1.000 kerstpakketten niet zomaar aan een andere partij kan leveren en dus te maken heeft met verzonken kosten. Bedrijf A gaat onderhandelen over de prijs en geeft aan de transactie alleen te willen laten doorgaan met 20% korting voor de totale order. Bedrijf A ‘berooft’ bedrijf B door een flinke korting af te dingen. Voorbeeld particulieren:De leverancier van de keuken weet dat het gezin al kosten heeft gemaakt ter voorbereiding voor die specifieke keuken. De leverancier van de keuken gaat onderhandelen over de prijs door aan te geven dat bepaalde onderdelen niet meer geleverd kunnen worden en biedt alleen een duurder alternatief. Gezin wil de order niet cancelen (zelfs al krijgen ze de aanbetaling terug). De kosten voor de voorbereiding kunnen niet meer worden terugverdiend (en waarschijnlijk willen ze niet nog langer wachten op een nieuwe keuken). De leverancier ‘berooft’ het gezin door ze uiteindelijk meer te laten betalen dan vooraf bepaald. Afspraken binnen CAO’s komen tot stand door onderhandelingen van werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties (vakbonden).De onderhandelingsmacht van beide partijen worden beïnvloed door een aantal zaken:Wettelijke bepalingen. Loon mag niet lager zijn dan het minimumloon. De situatie op de arbeidsmarkt.Is er vanuit bedrijven veel vraag naar bepaalde werknemers, maar is het aanbod van deze specifieke werknemers beperkt (krappe arbeidsmarkt) dan geeft dit de vakbonden veel onderhandelingsmacht om te onderhandelen voor een hoger salaris. Is het aanbod van werknemers groot (ruime arbeidsmarkt met veel werkzoekenden) dan geeft dit de vakbonden weinig onderhandelingsmacht. De afspraken die gemaakt worden binnen een CAO worden vaak algemeen verbindend verklaard. Dit betekent dat elke werkgever verplicht is alle arbeidsovereenkomsten te laten voldoen aan deze minimumvereisten vanuit de CAO. Loonstarheid betekent dat lonen op korte termijn niet direct kunnen veranderen. Lonen liggen vast in arbeidsovereenkomsten en CAO’s. Wanneer de situatie op de arbeidsmarkt ineens verandert, kunnen lonen dus niet zomaar mee veranderen. Er zijn (loon)afspraken, die voor een bepaalde tijd vastliggen.Pas op het moment dat er nieuwe onderhandelingen staan gepland, bijvoorbeeld een verlenging van een arbeidsovereenkomst of bij het aflopen van een tijdelijke CAO, kan er onderhandeld worden over nieuwe, aangepaste loonafspraken. Nominale loonstijging is de loonstijging in geld (euro). Reële loonstijging is de nominale loonstijging gecorrigeerd met inflatie, ofwel de verandering van koopkracht. CAO aanpassingen gaan altijd over loonstijging in geld, dus over nominale loonstijging. Werkwijze Bij het berekenen van reële loonveranderingen wordt gebruik gemaakt van indexcijfers. Gebruik de volgende formule:Reëel indexcijfer (RIC) = $\frac{nominaal\ indexcijfer\ (NIC)}{indexcijfer\ prijsverandering\ (PIC)} \times 100$Antwoord: In 2025 is sprake van een loonstijging van 4%Hier hoort een indexcijfer van 104 bij. In 2025 is sprake van een inflatie van 3,2%.Hier hoort een indexcijfer van 103,2 bij. Invullen formule: $\frac{104}{103,2} \times 100 = 100,78$Dus verwachte reële loonstijging 2025 = 0,78%Gebruik hier dezelfde werkwijze als bij vraag b.In 2026 is sprake van een loonstijging van 3%Hier hoort een indexcijfer van 103 bij. In 2026 is sprake van een inflatie van 2,8%.Hier hoort een indexcijfer van 102,8 bij. Invullen formule: $\frac{103}{102,8} \times 100 = 100,19$Dus verwachte reële loonstijging 2026 = 0,19% Een vast contract is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dit betekent dat de overeenkomst geen einddatum heeft. Een vast contract biedt een werknemer meer zekerheid. De werkgever kan de werknemer op een bepaalde datum niet zomaar ontslaan, wat wel bij een overeenkomt voor bepaalde tijd (met een einddatum) kan. Een vast contract helpt ook bij het verkrijgen van leningen en kredieten van de bank, zoals bijvoorbeeld een hypothecaire lening voor het kopen van een woning. Met krapte wordt bedoeld dat er een krappe arbeidsmarkt is. Er is weinig aanbod van arbeid, dus bedrijven kunnen moeilijk nieuwe werknemers vinden. Daarom bieden werkgevers bestaande werknemers sneller een vast contract om ze te behouden. Het nieuwe aantal vaste arbeidsovereenkomsten bedraagt 5.500.000. Het oude aantal vaste arbeidsovereenkomsten bedroeg 5.491.000. Dat is een procentuele stijging van $\frac{5.500.000-5.491.000}{5.491.000} \times 100\% = 0,16\%$. Een stijging van het minimumloon zorgt voor een stijging van loonkosten voor werkgevers (bedrijven). Werkgevers zouden daarom kunnen overgaan tot het ontslaan van mensen en/of mensen vervangen door machines.De vraag naar arbeid zal dan dalen. Een stijging van het minimumloon zorgt voor een hoger inkomen bij gezinnen. Dit hogere inkomen bij gezinnen zal leiden tot hogere bestedingen. Hogere bestedingen betekent meer omzet voor bedrijven. Meer omzet betekent meer productie. Meer productie betekent meer werkgelegenheid. De vraag naar arbeid zal dan stijgen. Een stijging van het minimumloon kan een prikkel zijn voor mensen die zich nu niet aanbieden op de arbeidsmarkt om zich wel aan te gaan bieden op de arbeidsmarkt. Het financiële verschil tussen niet werken (met een uitkering) en werken voor het minimumloon wordt nu namelijk groter, waardoor meer mensen bereid zijn zich aan te bieden op de arbeidsmarkt. Hierdoor stijgt het aanbod van arbeid. Op een markt van volledige mededinging komt de evenwichtsprijs volgens het marktmodel tot stand via het prijsmechanisme. Vraag en aanbod komen samen bij het marktevenwicht.Op de arbeidsmarkt is de prijs voor arbeid loon. De evenwichtsprijs zou dus het evenwichtsloon zijn. Wanneer het minimumloon echter hoger ligt dan dit evenwichtsloon, zorgt dit voor een aanbodoverschot 🡪 Het aanbod van arbeid (Qa) ligt hoger dan de vraag naar arbeid (Qv). Zo zorgt een minimumloon dus voor werkloosheid. Werkwijze:Let op dat de vraag naar arbeid altijd vanuit de bedrijven komt!Het gaat om een verschuiving van de vraaglijn, dus een loonverandering kan niet de oorzaak zijn van de verandering van de vraag naar arbeid. Antwoord:Mogelijke antwoorden zijn: De toename van de export vereiste een grotere arbeidsinzet in de industriële gebieden, waardoor de vraag naar arbeid toenam. Chinese (export)bedrijven zijn meer gaan investeren in productiecapaciteit om aan de exportvraag te kunnen voldoen, waardoor de vraag naar arbeid toenam.Werkwijze:In figuur 1a is te zien dat de vraag naar arbeid bij industriële gebieden toeneemt, terwijl het loon niet verandert. (Hierover ging vraag a.) Figuur 1a laat ook zien dat het aanbod van arbeid een hele tijd toeneemt, terwijl het loon niet verandert. In figuur 1b is te zien dat het aanbod van arbeid in de plattelandsgebieden afneemt, terwijl het loon daar hetzelfde blijft. Bedenk hier een verklaring voor. Antwoord:In de plattelandsgebieden blijft het loon (in de periode tot 2011) veel lager dan in de industriële gebieden. Hierdoor hoeft in de industriële gebieden geen hoger loon te worden geboden om extra arbeid van plattelandsgebieden aan te trekken. Door statiegeld worden meer flesjes ingeleverd. Daardoor is er minder zwerfafval, waardoor de kosten van het opruimen / schoonmaken voor de maatschappij dalen.Break-even wordt bereikt bij TO = TK TO = 6q en TK = 180.000 + 2q + aq a = inkoopkosten van afvalq = 100.000, Waardoor: TO = 600.000 TK = 180.000 + 200.000 + aq De inkoopkosten mogen maximaal € 220.000 bedragen, waardoor de inkoopprijs maximaal € 2,20 per kilogram is.Schoon heeft een specifieke investering / een investering met verzonken kosten gedaan in een verwerkingsinstallatie voor het verwerken van het afval van Cirkel. Als Cirkel een hogere prijs eist, kan de kostprijs (van Schoon) hoger worden dan de verkoopprijs. Schoon kan zijn eerdere investering niet meer terugverdienen. Rekenvoorbeeld: Als Cirkel een prijs eist van bijvoorbeeld € 2,50 per kilogram, kan Schoon een verlies draaien van (TO – TK): = 100.000 x € 6 – (100.000 x € 2,50 + 100.000 x € 2 + € 180.000) = – € 30.000. Na de investering is een verlies van € 30.000 beter dan de situatie zonder contract (een verlies van € 135.000). Schoon kan zijn eerdere investering niet meer terugverdienen. De invoering van het minimumloon leidt tot een toename van de bestedingen en deze toegenomen bestedingen leiden tot een hogere productie, die kan leiden tot een hogere werkgelegenheid.bij (1) prijsregulering bij (2) marktmechanisme bij (3) de vraag naar arbeidbij (G) 3 De lonen nemen meer toe dan de arbeidsproductiviteit. bij (H) 4 De loonkosten per product stijgen. bij (I) 1 Bedrijven gaan automatiseren en/of mechaniseren. bij (J) 2 De internationale concurrentiepositie verslechtert.bij (1) K bij (2) L / M / N bij (3) O / P
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.