Economie Integraal 2e ed deel 1+2+3
- Hoofdstuk 12 - Risico, beleggen en ondernemen
oefentoetsen & antwoorden
2e editie
Klas 4-5-6|Vwo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen:
Aandelen
Obligaties
Rentestand en aandelenkoersen
Rentestand en obligatiekoersen
Verschil in risicoprofiel aandelen en obligaties
Verschil in rendement aandelen en obligaties
Toezichthouders (DNB, AFM, ACM)
Rechtsvormen
Ondernemingsrisico’s
Risico en vreemd vermogen
Principaal-agent relatie
Examendomein G
Toets Economie
Economie Integraal 2e ed deel 1+2+3
Online maken
Toets afdrukken
Werkwijze Bedenk welke kenmerken aandelen en obligaties hebben. Aandelen worden verhandeld op de effectenbeurs. De aandelenkoers hangt af van de winst/toekomstverwachtingen van beleggers ten aanzien van een bedrijf en kan daardoor flink schommelen (hoge volatiliteit). Aandelen geven recht op een stukje winstuitkering (dividend), maar dan moet er uiteraard wel winst worden gemaakt. Obligaties worden ook verhandeld op de effectenbeurs. De obligatiekoers is afhankelijk van de marktrente en schommelt daardoor niet zo sterk (lage volatiliteit). Obligatiehouders hebben recht op couponrente ter vergoeding voor het risico van het uitgeleende bedrag, die (meestal) jaarlijks door de onderneming wordt uitgekeerd aan alle obligatiehouders. Vergelijk nu de kenmerken van aandelen en obligaties en koppel dit aan het risico van een belegger.EindantwoordAandelen zijn eigendomsbewijzen die een deel van het maatschappelijk kapitaal van een onderneming vertegenwoordigen. Obligaties zijn een bewijs van deelname in een obligatielening, waarbij de eigenaar een (klein) kapitaal heeft geleend aan een onderneming of aan de (Nederlandse) staat. Beleggers lopen meer risico bij beleggen in aandelen dan obligaties omdat: De koers van aandelen volatieler is dan de koers van obligaties.Bij obligaties de belegger zeker is van een jaarlijkse uitkering van couponrente, terwijl het bij aandelen niet zeker is dat er altijd dividend wordt uitgekeerd aan de belegger. Economische risico / faillissementsrisico Omzetten kunnen afnemen, waardoor kosten hoger kunnen zijn dan opbrengsten. Ondernemingen maken dan verlies en kunnen failliet gaan. Personele risico’sEen ondernemer kan ziek worden en daardoor zijn inkomsten verliezen. Dit speelt vooral bij kleine ondernemingen. Werknemers kunnen ziek worden, waardoor de productie in gevaar komt. Ook kunnen zieke werknemers leiden tot zeer hoge personeelskosten. Schaderisico’s Diefstal, brand en bederf kunnen de winstgevendheid van een onderneming aantasten. Deze risico’s zijn voor een deel wel te verzekeren, maar verzekeringen kosten ook geld. EenmanszaakEen onderneming met één eigenaar. Er is geen scheiding tussen het privévermogen van de ondernemer en het zakelijk vermogen van de onderneming. Hierdoor is de ondernemer ook privé aansprakelijk voor alle schulden van de onderneming. Vennootschap onder firma (VOF)Een onderneming met meerdere eigenaren. Er is geen scheiding tussen het privévermogen van de ondernemers en het zakelijk vermogen van de onderneming. Hierdoor is elke ondernemer ook privé aansprakelijk voor alle schulden van de onderneming. Besloten vennootschap (BV)Een onderneming met één of meerdere aandeelhouders. De aandelen zijn niet publiekelijk verhandelbaar. De aandeelhouders zijn beperkt aansprakelijk. Zij kunnen alleen het vermogen kwijtraken dat zij in de aandelen hebben gestopt en zijn dus niet privé aansprakelijk voor schulden van de onderneming. Naamloze vennootschap (NV)Een onderneming met één of meerdere aandeelhouders. De aandelen zijn publiekelijk verhandelbaar, meestal via de effectenbeurs. De aandeelhouders zijn beperkt aansprakelijk. Zij kunnen alleen het vermogen kwijtraken dat zij in de aandelen hebben gestopt en zijn dus niet privé aansprakelijk voor schulden van de onderneming. Er is sprake van een principaal-agent relatie wanneer de ene partij handelt ten behoeve van een andere partij. Het principaal-agent probleem is dat de handelende partij (de agent) niet altijd dezelfde belangen heeft als de partij waarvoor zij handelen (de principaal). Hierdoor zou het kunnen gebeuren dat de agent handelt in zijn eigen belang in plaats van het belang van de principaal. Hierdoor kunnen de belangen van de principaal worden geschaad. Voorbeelden hiervan zijn:Werkgever en werknemer. De werknemer handelt ten behoeve van de werkgever. Echter is het belang van de werkgever (dat de werknemer zo hard mogelijk werkt voor een zo laag mogelijk salaris om zo veel mogelijk geld voor het bedrijf te verdienen) niet gelijk aan het belang van de werknemer (lekker rustig aan doen en zo veel mogelijk geld op een makkelijke manier verdienen). Directie en aandeelhouders van een BV of NV. De directie (agenten) handelen ten behoeve van de aandeelhouders (principalen). Het belang van de aandeelhouders is dat het bedrijf op lange termijn zo veel mogelijk winst maakt, zodat het bedrijf lang blijft bestaan en de aandelen in waarde stijgen. Directie wordt echter afgerekend op korte termijn successen, waardoor zij soms kiezen voor kortdurende successen (zodat zij hoge bonussen krijgen). Deze kortdurende successen hoeven niet altijd goed te zijn voor de langetermijndoelstellingen van een bedrijf (zoals reputatie). Beleggingshandelaren en (private) beleggers. De beleggingshandelaren (agenten) handelen ten behoeve van de beleggers (principalen), die erop vertrouwen dat de beleggingshandelaren een veilige koers volgen met het beleggen van hun ingelegde kapitaal. Echter kan het zijn dat de handelaren onverantwoorde risico’s nemen met als doel een zo hoog mogelijk percentage te kunnen opeisen van de belegging als beloning voor hun werkzaamheden. De agent heeft meer informatie met betrekking tot het eigen handelen en de eigen doelstellingen dan de principaal. De principaal kampt dus met een informatieachterstand.Deze informatieachterstand bij de principaal vergroot de kans op moreel wangedrag van de agent. Doordat agenten werken met het kapitaal van de principalen, kan het zijn dat ze onverantwoorde risico’s nemen met dit kapitaal (omdat het toch niet van henzelf is). De agenten worden minder voorzichtig. Principalen zullen moeten overgaan tot acties die erop gericht zijn de persoonlijke doelstellingen/belangen van de agenten zo goed als mogelijk af te stemmen met de doelstellingen/belangen van de principaal. Een werkgever zou bijvoorbeeld bonussen of prestatieloon kunnen bieden aan werknemers, wanneer bepaalde organisatiedoelstellingen worden behaald. Op die manier loont het voor de werknemer om de doelstellingen van de werkgever na te streven. Aandeelhouders zouden hun directie bonussen kunnen uitkeren in de vorm van aandelen in plaats van in geld. Op die manier wordt directie zelf ook aandeelhouder en delen zij de belangen van de grote aandeelhouders. In de praktijk zie je zelfs dat grote bedrijven soms pas na een aantal jaar die bonusaandelen uitkeren aan hun directie. Op die manier gaat directie ook langetermijndoelstellingen nastreven en niet alleen maar kortetermijndoelstellingen. Beleggers zouden een aanzienlijk lagere beloning kunnen afdwingen voor de handelaren in het geval de beleggingen in waarde dalen. Op deze manier is het voor de handelaren ook van belang dat er geen geld wordt verloren en zullen ze wellicht voorzichtiger omgaan met het geld van de beleggers. Zoals de voorbeelden laten zien liggen de oplossingen van het principaal-agent probleem dus vooral in de wijze van beloning van de agenten. Werkwijze Om op het aandelenrendement te komen, moeten meerdere berekeningen worden gemaakt. Het aandelenrendement bestaat namelijk uit het koersrendement en het dividendrendement. Het koersrendement wordt berekend door het verschil tussen de aankoopkoers en de actuele beurskoers of verkoopkoers te pakken.In dit geval het verschil tussen €87,02 en €91,50. Let op! Het koersrendement kan ook negatief zijn, wanneer de koers van het aandeel is gedaald! Dat is in deze opgave niet het geval. Het dividend wordt altijd berekend over de nominale waarde van een aandeel. In dit geval is het dividend dus 3,2% van €25. 3,2% in een perunage = 0,032Het rendement wordt altijd uitgedrukt in een percentage van de aankoopkoers (mits anders aangegeven in de opgave!). EindantwoordKoersrendement in euro = €91,50 - €87,02 = €4,48 positiefDividend = 0,032 * €25 = €0,80 per aandeelAandelenrendement in euro per aandeel = 4,48 + 0,80 = €5,28Totaal aandelenrendement in euro = 5,28 * 50 aandelen = €264,-Aandelenrendement in % = 264 / (50 * €87,02) * 100% = 6,07% Werkwijze a)Maak voor de eerste verklaring een vergelijk met obligaties. Leg voor de tweede verklaring een verband tussen de rentestand en de financiering van investeringen door bedrijven. Eindantwoord a)Wanneer de rente daalt, zal de couponrente op nieuwe obligaties ook lager zijn. Hierdoor worden aandelen aantrekkelijker om in te beleggen in vergelijking met obligaties. De vraag naar aandelen stijgt, waardoor de koers van aandelen stijgt. Wanneer de rente daalt, kunnen bedrijven goedkoper lenen. Met dit geleende geld kunnen bedrijven gaan investeren. Door deze investeringen kunnen de winstverwachtingen gaan stijgen, waardoor meer mensen zullen willen beleggen in aandelen. De vraag naar aandelen stijgt, waardoor de koers van aandelen stijgt. Eindantwoord b)Wanneer een onderneming investeringen financiert met (te) veel vreemd vermogen, stijgen de toekomstige kosten en uitgaven van de onderneming. Vreemd vermogen moet ook weer terugbetaald (afgelost) worden en er moet rente worden betaald over de openstaande schulden. Door deze stijgende uitgaven stijgt ook het faillissementsrisico voor de onderneming. Wanneer ondernemingen investeringen financieren met (te) veel vreemd vermogen, stijgt het wanbetalingsrisico voor vreemd vermogen verschaffers. Dit kan twee negatieve gevolgen hebben voor de organisatie:Het wordt moeilijker om nieuw vreemd vermogen aan te trekken.De vreemd vermogensverschaffers gaan een hoger rentepercentage eisen van de onderneming, omdat zij een hoger risico op wanbetaling lopen. Dit leidt weer tot hogere uitgaven voor de onderneming, waardoor het faillissementsrisico nog hoger wordt. Eindantwoord a)De koers van obligaties hangt altijd samen met de marktrente. Uit de opgave blijkt dat de marktrente beduidend lager ligt dan de couponrente die de obligaties bieden. Hierdoor zijn deze obligaties op dit moment aantrekkelijk voor beleggers en zal de vraag naar deze obligaties stijgen, waardoor de koers tot boven de nominale waarde stijgt. Werkwijze b)Bereken eerst het rendement dat Julia ontvangt op de spaarrekening. Dit doen we door de samengestelde interest om te zetten in een groeifactor (1,0015). Daarnaast stellen we vast dat deze interest 60 maanden zal worden ontvangen. Bij de obligaties kijken we eerst hoeveel Julia daadwerkelijk moet betalen voor de obligaties. De koers is op dit moment 125%, wat betekent dat Julia €1.250 voor een obligatie moet betalen. Met haar €20.000 kan ze dus 16 obligaties kopen. De couponrente wordt altijd berekend over de nominale waarde van de obligatie. Julia ontvangt dus per obligatie jaarlijks €80 aan couponrente. Aan het einde van de looptijd worden obligaties afgelost aan de belegger tegen de nominale waarde. Eindantwoord b)De eindwaarde op de spaarrekening zal zijn: 20.000 * 1,001560 = €21.882,01Het rendement bedraagt dan dus €1.882,01, daar €20.000 door Julia was ingelegd. Het rendement van de obligatie moeten we splitsen in een koersrendement en een couponrendement:Koersrendement = (1.250 – 1.000) x 16 = €4.000 negatiefCouponrendement = 8% van €1.000 x 16 x 5 jaar = €6.400Totale rendement obligaties = 6.400 – 4.000 = €2.400 €2.400 > €1.882,01, dus beleggen in obligaties levert Julia meer op dan het geld op de spaarrekening zetten. Eindantwoord a)De verzekerde is de principaal en de uitvaartverzekering is agent, waarbij sprake is van tegengestelde belangen. De verzekerde wil zekerheid van complete verzorging van de uitvaart. De verzekeraar wil zoveel mogelijk winst maken. De verzekerde weet niet zeker of de uitvaartverzekering de ingelegde premie/afkoopsom wel zodanig belegt dat de verzekeraar kan voldoen aan de kwalitatief goede / complete organisatie van de uitvaart. Toezicht geeft de verzekerde (als principaal) vertrouwen dat DNB alle informatie heeft / de informatieasymmetrie wordt opgeheven, en indien nodig kan ingrijpen zodat de uitvaartverzekeraar in het belang van de verzekerde handelt. Eindantwoord b)De Autoriteit Financiële Markten (AFM).De AFM houdt toezicht op de financiële markten, zoals sparen, beleggen, verzekeren, lenen en pensioenen. Als toezichthouder zorgt de AFM dat alle informatie op de financiële markten zo eerlijk en transparant mogelijk is. Op deze manier houden alle partijen, zoals particulieren, bedrijven, beleggers en de overheid, vertrouwen in de werking van de financiële markten.Werkwijze cBereken de contante waarde van de afkoopsom op basis van de verstrekte gegevens. Gebruik hiertoe de rekenrente in een groeifactor.Bekijk hoeveel perioden de afkoopsom contant gemaakt dient te worden. Bereken dat hoe hoog de dekkingsgraad van Funus moet zijn. Vergelijk deze dekkingsgraad met de gegeven afkoopsom. Eindantwoord c)Contante waarde afkoopsom = €7.500 / 1,01520 = € 5.568,53Rekenrente = 1,5%, dus groeifactor 1,015.Het aantal perioden is 20 jaar. De minimale eis voor de dekkingsgraad is 130% van de contante waarde.€ 5.568,53 x 1,3 = € 7.239,09 De gegeven afkoopsom van € 6.000 moet dus met € 1.239,09 verhoogd worden € 7.239,09 – € 6.000Eindantwoord d)Bij dalende rente stijgt de vraag naar (reeds uitgegeven) staatsobligaties met een hogere rente, omdat ze in de toekomst een hogere rentevergoeding bieden dan de nieuwe uitgegeven staatsobligaties. De koers van deze reeds uitgegeven staatsobligaties zal daardoor stijgen.Eindantwoord e)Doordat er meer ouderen in de samenleving komen en ze meer risicoavers zijn, stijgt de vraag naar uitvaartverzekeringen bij dezelfde premie.Hierdoor verschuift de vraaglijn naar rechts. Funus kan dus de premie verhogen zonder klanten te verliezen.Hierdoor stijgen de inkomsten waardoor de vermogenspositie verbetert en dus de dekkingsgraad stijgt. Werkwijze f)Redeneer hier vanuit de kostenkant van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie. Eindantwoord f)De organisaties van beide bedrijven worden samengevoegd. De totale organisatiekosten zullen, door efficiencyverbeteringen, lager zijn dan de totale organisatiekosten van Funus en LADE samen op dit moment. Hierdoor kan de winstgevendheid op polissen van LADE (inclusief de oorspronkelijke polissen van Funus) toenemen. a)Een werknemer met een relatief lage tijdsvoorkeur zal liever nu sparen en later consumeren. Dit betekent dat de werknemer voor de doorsneepremie zal kiezen omdat dan de pensioenopbouw later relatief lager / de consumptie relatief hoger is vergeleken met het andere systeem.b)Een stijgende levensverwachting betekent dat pensioendeelnemers langer een pensioenuitkering krijgen waardoor er meer vermogen opgebouwd zal moeten worden (gegeven de gegarandeerde levenslange uitkering) Dit betekent dat gedurende een loopbaan een werknemer een groter percentage pensioenpremie zal moeten betalen dus de lijn verschuift omhoog.c)De pensioenen worden geïndexeerd op de inflatie. Er is dus sprake van een waardevast pensioen. d)In de eerste periode van twintig jaar wordt de meerderheid van de premies belegd in aandelen. Aandelen hebben een hoog rendement en een hoog risico, maar er is voldoende tijd over de hele beleggingsperiode om bij een negatieve schok een rendementsverlies goed te maken. In de tweede periode wordt de meerderheid van de premies belegd in obligaties. Obligaties hebben een laag rendement en een laag risico. Over de hele periode is er dan een relatief hoog rendement met een laag risico.e)Kapitaaldekkingsstelsel f)Door een lage rente op de vermogensmarkt is het rendement op (een deel van de) beleggingen van pensioenfondsen laag / lager dan verwacht.Door het lagere rendement zullen pensioenfondsen (bij de garantie van een levenslang pensioen) de pensioenpremies moeten verhogen om eenzelfde pensioen te kunnen garanderen.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.