Toets Wiskunde

Getal en Ruimte 13e ed deel 2 - Hoofdstuk 8 - Allerlei verbanden oefentoetsen & antwoorden

13e editie

Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: allerlei verbanden.

Getal en Ruimte 13e ed deel 2
Toets Wiskunde
Getal en Ruimte 13e ed deel 2
Online maken
Toets afdrukken
De kortste tijd die het duurt tot de herhaling van de grafiek optreedt, heet de periode. De grafiek van $f$ begint bij $tijd=0$. Bij $tijd=0,4$ herhaalt de grafiek zich. De periode is dus 0,4 milliseconden.De grafiek van $g$ begint bij $tijd=0$. Bij $tijd=0,5$ herhaalt de grafiek zich. De periode is dus 0,5 milliseconden.Antwoord: De periode van $f$ is 0,4 milliseconden, de periode van $g$ is 0,5 milliseconden. Als er met een factor wordt vermenigvuldigd is er sprake van exponentiële groei, dus de formule die hierbij hoort is van de vorm $N=b\cdot g^t$Stel de formule op. $groeifactor=1,098$ dus $g=1,098$$t=0$ is 1991, in 1991 waren er 1024 lepelaars. De beginwaarde is 1024. $b=1024$$N=1024\cdot 1,098^t$Antwoord:  $N=1024\cdot 1,098^t$Meer dan verdubbeld vergeleken 1991, in 1991 waren er 1024 lepelaars, er moeten dus meer dan $1024\cdot 2=2048$ lepelaars zijn, dan is het aantal lepelaars meer dan verdubbeld.We proberen net zo lang tot we de $t$ vinden waarvoor het aantal lepelaars voor het eerst meer is dan 2048. $t=5$ geeft $N=1024\cdot 1,098^5=1634,22…$Dit is nog niet meer dan 2048, we kiezen dus een grotere waarde voor $t$.$t=10$ geeft $N=1024\cdot 1,098^{10}=2608,09…$Dit is meer dan 2048, maar we weten niet of dit het eerste jaar is dat het aantal lepelaars boven 2048 uitkwam, we controleren dit door te berekenen hoeveel lepelaars er het jaar ervoor waren.$t=9$ geeft $N=1024\cdot 1,098^9=2375,31…$Dit is minder dan 2048, dus bij $t=10$ waren er voor het eerst meer dan 2048 lepelaars. 1991 is $t=0$, dus dan is 2001 $t=10$Antwoord: in 2001Bereken het aantal lepelaars in Nederland in 2010.$t=19$ in 2010$t=19$ geeft $N=1024\cdot 1,098^{19}=6049,84…$Bereken hoeveel keer zo veel 6049,84… is dan 1024.$\frac{6049,84…}{1024}=5,9…$ (reken met je onafgeronde antwoord verder)Antwoord: 6 keer zo veel Isoleer eerst de macht.$-2x^3=6$  (beide kanten $-5$)$x^3=-3$ (beide kanten delen door $-2$)Om tot de macht 3 weg te werken nemen we de 3de machtswortel.$x=\sqrt[3]{-3}$ (het is een oneven macht dus we hebben maar 1 oplossing)$x\approx -1,44$Antwoord: $x\approx -1,44$Isoleer de macht.$3x^2=3$ (beide kanten $+13$)Deel beide kanten door 3. $x^2=1$Werk de macht weg.We kunnen tot de macht 2 wegwerken met de wortel.2 is even, dus we hebben twee oplossingen.$x=\sqrt{1} \vee x=-\sqrt{1}$Antwoord: $x=1 \vee x=-1$ De groei is exponentieel, dus de standaardformule die hierbij hoort is $N=b\cdot g^t$In dit geval moeten we het ijsoppervlak $O$ noemen, dus het wordt $O=b\cdot g^t$Jaarlijks met 0,975 wordt vermenigvuldigd, dus $g=0,975$Bepaal de beginwaarde.$t=0$ in 2005, het ijsoppervlak was toen 5,35 miljoen vierkante kilometer. $b=5,35$Stel de formule op.$O=5,35\cdot 0,975^t$Antwoord: $O=5,35\cdot 0,975^t$Probeer een aantal waarden.$t=5$ geeft $O=5,35\cdot 0,975^5=4,71…$Dit is nog meer dan 3 miljoen, dus we kiezen een grotere waarde voor $t$.$t=15$ geeft $O=5,35\cdot 0,975^{15}=3,65…$Dit is nog meer dan 3 miljoen, dus we kiezen een grotere waarde voor $t$.$t=20$ geeft $O=5,35\cdot 0,975^{20}=3,22…$Dit is nog meer dan 3 miljoen, maar we zitten wel in de buurt, dus we kiezen een grotere waarde voor $t$, maar niet veel groter dan 20.$t=22$ geeft $O=5,35\cdot 0,975^{22}=3,06…$Dit is nog steeds meer dan 3 miljoen.$t=23$ geeft $O=5,35\cdot 0,975^{23}=2,98…$Dus bij $t=22$ is het ijsoppervlak nog groter dan 3 miljoen, bij $t=23$ is het ijsoppervlak kleiner dan 3 miljoen. Dus voor het eerst in $2005+23=2028$Antwoord: in 2028Bereken het ijsoppervlak 10 jaar na 2005. Dit is dus 2015, $t=10$.$t=10$ geeft $O=5,35\cdot 0,975^{10}=4,15…$In 2005 was het ijsoppervlak 5,35. We berekenen dus het procentuele verschil tussen $oud=5,35$ en $nieuw=4,15…$Gebruik de formule $procentuele\ afname=\frac{nieuw-oud}{oud}\cdot 100\%$$procentuele\ afname=\frac{4,15…-5,35}{5,35}\cdot 100\%=-22,36…$Antwoord: De afname is 22,4%  De groei is exponentieel, dus de standaardformule die hierbij hoort is $N=b\cdot g^t$In dit geval moeten we het aantal vliegenzwammen $A$ noemen, dus het wordt $A=b\cdot g^t$Bereken de groeifactor.De jaarlijkse afname is 6%. Een afname gaat van 100% af, dus we trekken 6% van 100% af.$100-6=94\%$Van percentage naar factor rekenen we door te delen door 100.$94:100=0,94$Dus $g=0,94$Bepaal de beginwaarde.$t=0$ in 2024, het aantal vliegenzwammen was toen 120000. $A$ moet in duizendtallen dus we zetten het begingetal ook in duizendtallen. $b=120$Stel de formule op.$A=120\cdot 0,94^t$Antwoord: $A=120\cdot 0,94^t$In 2030 is $t=6$ vul voor $t$ in de formule 6 in$A=120\cdot 0,94^6=82,78…$Dit is afgerond op duizendtallen 83 duizend.Antwoord: 83000 vliegenzwammenWe vragen ons af wat $t$ moet zijn zodat $A$ is 5,5. (5500 in duizendtallen is 5,5)$t$ is een waarde groter dan 6, bij opgave b hebben we al gezien dat bij $t=6$ de uitkomst nog groter is dan 5,5. Probeer een aantal waarden.$t=15$ geeft $A=120\cdot 0,94^{15}=47,43…$Dit is nog meer dan 5,5 duizend, dus we kiezen een grotere waarde voor $t$.$t=25$ geeft $A=120\cdot 0,94^{25}=25,54…$Dit is nog meer dan 5,5 duizend, dus we kiezen een grotere waarde voor $t$.$t=45$ geeft $A=120\cdot 0,94^{45}=7,41…$Dit is nog meer dan 5,5 duizend, dus we kiezen een grotere waarde voor $t$.$t=50$ geeft $A=120\cdot 0,94^{50}=5,43…$Dit is minder dan 5,5 duizend. We proberen een grotere waarde voor $t$ om te kijken of dit het eerste jaar is dat er minder dan 5,5 duizend vliegenzwammen zijn.$t=49$ geeft $A=120\cdot 0,94^{49}=5,78…$Dus bij $t=49$ is het aantal vliegenzwammen nog groter dan 5,5 duizend, bij $t=50$ is het aantal vliegenzwammen kleiner dan 5,5 duizend.  In $2024+50=2074$ zullen er naar verwachting maatregelen moeten worden getroffen.Antwoord: in 2074 Als er sprake is van exponentiële groei is er een constante factor.De factor berekenen we door $g=\frac{nieuw}{oud}$ te doen. $\frac{119}{125}\approx 0,95$$\frac{113}{119}\approx 0,95$$\frac{107}{113}\approx 0,95$Dus er is sprake van een constante factor waarmee wordt vermenigvuldigd. Afgerond is de factor steeds 0,95. We stellen de formule op van $C$. Er is sprake van exponentiële afname, hierbij hoort een formule van de vorm $C=b\cdot g^t$.$g=0,95$ $b$ is het begingetal, $t=0$ in 2015. In 2015 zijn er 125 citroenvlinders, dus $b=125$Antwoord: $C=125\cdot 0,95^t$Als er sprake is van lineaire groei is er een constant verschil. Trek steeds twee opeenvolgende waarden van $K$ van elkaar af.$91-82=9$$100-91=9$$109-100=9$Het verschil is steeds 9 dus er is sprake van lineaire groei.Bij lineaire groei hoort een formule van de vorm $K=at+b$De toename per twee jaar is 9, dus $a=9$. $t=0$ in 2015, dus bij 2015 hoort het begingetal, $b=82$Antwoord: $K=9t+82$In beide formules is $t$ in tweetallen jaren. Bij $t=0$ hoort 2015 dus bij 2027 hoort $t=6$. $t=6$ in $C=125\cdot 0,95^t$ geeft $C=125\cdot 0,95^6=91,886…$$t=6$ in $K=9t+82$ geeft $K=9\cdot 6+82=54+82=136$In 2027 zijn er 92 citroenvlinders en 136 kolibrievlinders, dat zijn in totaal $92+136=228$ vlinders.Antwoord: In 2027 zijn er 228 vlinders in de vlindertuinAls er sprake is van lineaire afname  is er een constant verschil. Trek steeds twee opeenvolgende waarden van $C$ van elkaar af.$119-125=-6$$113-119=-6$$107-113=-6$Het verschil is steeds -6 dus er is sprake van lineaire afname.Bij lineaire groei hoort een formule van de vorm $C=at+b$De afname per twee jaar is -6, dus $a=-6$. $t=0$ in 2015, dus bij 2015 hoort het begingetal, $b=125$Antwoord: $C=-6t+125$ De periode.Voor de periode kijk je hoe lang het duurt voordat de grafiek weer op dezelfde hoogte is. We zien hier dat de grafiek na 2 uur op 9,8 meter hoogte is, na 14 uur is de grafiek weer op 9,8 meter hoogte.periode=14−2=12periode=14-2=12periode=14−2=12De periode is dus 12 uur.De evenwichtsstand.Bereken het midden van de hoogste stand en de laagste stand.hoogste stand=10,5hoogste\ stand=10,5hoogste stand=10,5laagste stand=9,8laagste\ stand=9,8laagste stand=9,8evenwichtsstand=hoogste stand+laagste stand2evenwichtsstand=\frac{hoogste\ stand+laagste\ stand}{2}evenwichtsstand=2hoogste stand+laagste stand​evenwichtsstand=10,5+9,82=10,15evenwichtsstand=\frac{10,5+9,8}{2}=10,15evenwichtsstand=210,5+9,8​=10,15De amplitude.Bereken de afstand van hoogste stand tot de evenwichtsstand.hoogste stand=10,5hoogste\ stand=10,5hoogste stand=10,5evenwichtsstand=10,15evenwichtsstand=10,15evenwichtsstand=10,15amplitude=hoogste stand−evenwichtsstandamplitude=hoogste\ stand-evenwichtsstandamplitude=hoogste stand−evenwichtsstandamplitude=10,5−10,15=0,35amplitude=10,5-10,15=0,35amplitude=10,5−10,15=0,35Antwoord: De periode is 12 uur, de evenwichtsstand is 10,15 en de amplitude is 0,35. Schipper Leunis kan niet onder de brug door als de doorvaarthoogte lager is dan 10,2. Twee keer op een dag is de doorvaarthoogte 5 uur en 10 minuten lang lager dan 10,2 meter. Totaal is dat 10 uur en 20 minuten op een dag.Antwoord: 10 uur en 20 minuten (als je een antwoord had tussen de 10 uur en een kwartier of 10 uur en 25 minuten is het goed. De doorvaarthoogte is om 14 uur op zijn laagst. Dit betekent dat de afstand van het water tot de brug dan het kleinst is. Het water staat dan dus hoog. Het water staat hoog tijdens vloed. Antwoord: Vloed Bepaal de eigenschappen van de grafiek. $n=3$ dus $n$ is oneven. De grafiek heeft een punt van symmetrie.$a=0,6$ dus $a>0$, dus de grafiek begint linksonder het punt van symmetrie.Teken het punt van symmetrie. Schets de grafiek.Begin linksonder het punt van symmetrie, ga door het punt van symmetrie, en eindig rechtsboven. Vul voor $v$ in de formule 10 in.$v=10$ geeft $E=0,005\cdot 10^3=5$ kWhAntwoord: 5 kWhWe moeten de vergelijking $0,005v^3=3$ oplossen.Isoleer de macht, deel hiervoor beide kanten door 0,005. $v^3=600$Om tot de macht 3 weg te werken nemen we de 3de machtswortel.$v=\sqrt[3]{600}$$v=8,434…$Antwoord: Een snelheid van maximaal 8,4 meter per seconde Dit is een omgekeerd evenredig verband, hoe meer vrienden er meegaan, hoe minder ieder persoon hoeft te betalen. Het bedrag dat één persoon betaalt, hangt dus af van het aantal vrienden. De formule is dus van de vorm $y=\frac{a}{x}$. In dit geval is dit $y=\frac{1200}{x}$ met $y$ de kosten per persoon en $x$ het aantal vrienden dat meegaat. Antwoord: $y=\frac{1200}{x}$Probeer een aantal waarden voor $x$ uit. Als we $x=8$ invullen komt er 150 uit. $x=8$ geeft $y=\frac{1200}{8}=150$. Antwoord: Er gaan 8 vrienden mee. 

Deze toets bestellen?

Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
  • Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.
  • Je kunt maandelijks opzeggen.
  • Toegang tot alle vakken bij ToetsMij.
Kies dit abonnement

Wat krijg je bij een abonnement?

  • Toegang tot alle vakken
  • 20 kwalitatieve oefentoetsen per maand
  • Antwoorden, uitwerkingen en toelichtingen
  • Geen stress voor het maken van toetsen
Eenvoudig en veilig betalen met iDEAL of creditcard
3 maanden ToetsMij
€ 12,99
€ 10,99/mnd
  • Voordelig en flexibel. Ideaal als je maar een paar maanden toetsen hoeft te gebruiken.
  • Betaal per kwartaal en bespaar hiermee 2 euro per maand.
  • Toegang tot alle vakken bij ToetsMij.
Kies dit abonnement

Wat krijg je bij een abonnement?

  • Toegang tot alle vakken
  • 20 kwalitatieve oefentoetsen per maand
  • Antwoorden, uitwerkingen en toelichtingen
  • Geen stress voor het maken van toetsen
Eenvoudig en veilig betalen met iDEAL of creditcard
1 jaar ToetsMij
€ 12,99
€ 7,50/mnd
  • Favoriete keuze van meer dan 70% van de gebruikers.
  • Betaal slechts 90 euro per jaar en bespaar hiermee 65 euro.
  • Geniet van een volledig jaar toegang tot alle vakken bij ToetsMij.
Kies dit abonnement

Wat krijg je bij een abonnement?

  • Toegang tot alle vakken
  • 20 kwalitatieve oefentoetsen per maand
  • Antwoorden, uitwerkingen en toelichtingen
  • Geen stress voor het maken van toetsen
Eenvoudig en veilig betalen met iDEAL of creditcard

Dit zeggen leerlingen en ouders

10

Cijfers omhoog

Onze zoon had in februari zeker 12 minpunten. Hij is gestart met oefenen via Toets mij en heeft een geweldige eindsprint getrokken en afgelopen week bijna het onmogelijke waargemaakt. Er zijn nog maar 2 minpunten over en nog niet alle toetsen zijn terug. Het heeft onze zoon enorm geholpen, omdat er breed getoetst wordt en de vraagstelling, zoals van hem begrepen, overeenkomt met de toets. Als je de oefentoetsen goed kunt maken, beheers je de stof echt goed!

AP
9.0

Fijn dat leerlingen alvast een keer een toets kunnen oefenen die eruit ziet zoals op school.

Wij hebben sinds kort Toetsmij, omdat onze dochter het erg lastig heeft met Wiskunde. Op deze manier kan ze het hoofdstuk oefenen met een toets die qua vraagstelling overeenkomt met de toetsen op school. Nu kan ze dit dus eerst oefenen voordat ze de echte toets moet doen. Als docent Engels die werkt met Of Course en All Right kan ik bevestigen dat de toetsen grotendeels overeenkomen met de vraagwijze van de methode zelf. Dat is dus heel fijn voor leerlingen om te oefenen. We hadden heel even een dingetje met het nakijken, want de uitwerkingen werden niet goed weergegeven. Even een mailtje en binnen een dag reactie en ICT ging meteen aan de slag met het herstellen van de uitwerkingen. Super contact, goede dienstverlening! Aanrader!

Lelani van den Berg
10

Zéér tevreden!!

Lid geworden voor mijn zoon in leerjaar 1 van (toen 13) inmiddels 15. Hij zit nu in leerjaar 3 HAVO. Elk boek is makkelijk te vinden en alsmede mailt met een probleem omdat hij Duits krijgt uit een boek van leerjaar 2 word dit zelfs op zondag binnen een half uur opgelost en toegevoegd aan ons account! Zo’n toffe service zie je niet vaak meer! Dus wij zijn zéér tevreden. Sinds we het nu weer gebruiken (tijdje niet gebruikt) scoort hij weer voldoendes en zelf voor wiskunde een 8.8!

Linda Ockers

Zoek in meer dan 10.000 toetsen

Echte toetsvragen, precies aansluitend op jouw lesmethode en leerjaar. Voor klas 1 t/m 6 van vmbo-t t/m gymnasium.

Ik zit in het
en doe
ik wil beter worden in