Deze oefentoets behandelt o.m: economische groei, primaire inkomens, toegevoegde waarde, denivellering, nivellering, scheve inkomensverdeling, secundair inkomen, consumentenvertrouwen, hoog- en laagconjunctuur, depressie, recessie, werkgelegenheid, bezettingsgraad, conjunctuurgolf, productiecapaciteit en consumentenprijsindex.
Toets Economie
Praktische Economie MAX 2019 (nieuwste editie)
Online maken
Toets afdrukken
Primaire inkomens zijn inkomens die verdiend worden door een productiefactor ter beschikking te stellen.Nivelleren is dat de verschillen tussen inkomens kleiner worden.Het verschil tussen een recessie en een depressie is dat een recessie een milde vorm is van een laagconjunctuur en bij een depressie daalt de hoeveelheid geproduceerde goederen en diensten gedurende een langere tijd.Conjunctuurbeleid is het bijsturen van de conjunctuur door de overheid.Productiecapaciteit is de maximaal haalbare productie als alle productiefactoren worden ingezet. Een conjunctuurgolf is de schommeling van de vraag naar goederen en diensten. Het bedrijf dat bauxiet delft verkoopt bauxiet aan de aluminiumfabriek voor € 95. De bijdrage van een bedrijf dat bauxiet delft aan de toegevoegde waarde van een fiets is € 95.De aluminiumfabriek verkoopt aluminium aan de buizenfabriek voor € 125. De aluminiumfabriek heeft € 95 betaald aan het bedrijf dat bauxiet delft.De bijdrage van de aluminiumfabriek aan de toegevoegde waarde van een fiets is € 125 - € 95 = € 30De buizenfabriek verkoopt aluminium buizen aan de fietsfabriek voor € 205.De buizenfabriek heeft € 125 betaald aan de aluminiumfabriek.De bijdrage van de buizenfabriek aan de toegevoegde waarde van een fiets is € 205 - € 125 = € 80De fietsfabriek verkoopt fietsen aan de groothandel voor € 370 per fiets.De fietsfabriek heeft € 205 betaald aan de buizenfabriek.De bijdrage van de fietsfabriek aan de toegevoegde waarde van een fiets is € 370 - € 205 = € 165De groothandel verkoopt fietsen aan de fietswinkel voor € 650 per fiets.De groothandel betaalt € 370 per fiets aan de fietsfabriek.De bijdrage van de groothandel aan de toegevoegde waarde van een fiets is € 650 - € 370 = € 280De fietswinkel verkoopt een fiets aan de consument voor € 1.020De fietswinkel heeft € 650 per fiets betaald aan de groothandel. De bijdrage van de fietswinkel aan de toegevoegde waarde van een fiets is € 1.020 - € 650 = € 370.De totale toegevoegde waarde van de productieweg van een fiets is € 95 + € 30 + € 80 + € 165 + € 280 + € 370 = € 1.020.In een productieweg is de toegevoegde waarde niet de optelsom van alle bedragen van de producenten, omdat bij onderlinge leveringen tussen bedrijven in een productieweg de toegevoegde waarde van een leverend bedrijf ook onderdeel is van de toegevoegde waarde van het opvolgend bedrijf. Zodoende wordt de toegevoegde waarde van de bauxietwinning 5x extra meegeteld, de toegevoegde waarde van de aluminiumfabriek wordt 4x extra meegeteld, de toegevoegde waarde van de buizenfabriek wordt 3x extra meegeteld, de toegevoegde waarde van de fietsfabriek wordt 2x extra meegeteld en de toegevoegde waarde van de groothandel wordt 1x extra meegeteld; 5 x € 95 + 4 x € 30 + 3 x € 80 + 2 x € 165 + 1 x € 280 = € 1.445. Dit is gelijk aan het verschil tussen de optelsom van alle bedragen van de vier producenten (€ 2.465) en de totale toegevoegde waarde (€ 1.020). Uitgaven waar de bakker de toegevoegde waarde voor kan gebruiken zijn vier van onderstaande:Loon voor zijn werknemersHuur voor de bakkerij of pacht voor de grond waar de bakkerij op staatRente over het geleende geldWinst voor de bakker zelfHet reserveren van geld om versleten machines te kunnen vervangen. Betalen van een schoonmaakbedrijf (of een ander extern bedrijf ingehuurd door de bakker voor het verlenen van diensten).Let op: het inkopen van fietsen bij de groothandel hoort niet in bovenstaand rijtje thuis. Dit bedrag is al van de omzet van de fietsen afgetrokken om de toegevoegde waarde te berekenen. Uit het nominaal bbp kan niet worden afgeleid of er sprake is van economische groei, omdat als het nominaal bbp stijgt dat ook het gevolg kan zijn van prijsstijgingen.De economische groei kan wel worden afgeleid uit het aantal geproduceerde goederen en diensten (het reële bbp) en deze te vergelijken met het aantal geproduceerde goederen en diensten van het jaar daarvoor.In het jaar 2022 en 2024 was geen economische groei. In deze jaren was het aantal geproduceerde goederen en diensten lager dan het jaar daarvoor.Zie onderstaand overzicht.JaarAantal geproduceerde goederen en diensten2021€ 80.000.000 / € 40 = 2000.0002022€ 80.797.500 / € 4,05 = 19.950.0002023€ 79.999.980 / € 39,98 = 2001.0002024€ 80.220.050 / € 40,10 = 2.000.500Het reële bbp per inwoner van een land is ook geen goede maatstaf is voor het bepalen van de welvaart van een land, omdathet reële bbp per inwoner alleen de officiële productie meet en niet de goederen en diensten door zelfvoorziening.het reële bbp per inwoner een gemiddelde is. Er wordt geen rekening gehouden met inkomensverschillen tussen de inwoners van een land.het reële bbp per inwoner zegt niets over hoe tevreden de inwoners van een land zijn over de hoeveelheid goederen en diensten waarover zij beschikken. Het totaal verdiende gemiddelde inkomen is het totaal van alle gemiddelde inkomens per inkomensgroep: € 42.660 + € 64.080 + € 85.280 + € 106.650 + € 127.960 = € 426.630.Het percentage van het totaal gemiddelde inkomen dat door iedere groep wordt verdiend, wordt berekend door het gemiddelde inkomen per inkomensgroep uit te drukken in procenten van het totale gemiddelde inkomen (zie onderstaand overzicht).Inwoners naar inkomensgroepPercentage van het totaal gemiddelde inkomen dat door iedere groep wordt verdiendGroep 1: 20% € 42.660 / € 426.630 x 100% = 10%Groep 2: 20% € 64.080 / € 426.630 x 100% = 15%Groep 3: 20% € 85.280 / € 426.630 x 100% = 20%Groep 4: 20% € 106.650 / € 426.630 x 100% = 25%Groep 5: 20% € 127.960 / € 426.630 x 100% = 30%De overheid kan ervoor kan zorgen dat de secundaire inkomensverdeling minder scheef is dan de primaire inkomensverdeling dooreen progressief belastingsysteem toe te passen. Mensen met een hoog inkomen betalen dan in verhouding meer belasting dan mensen met een laag inkomen.mensen met weinig of geen primair inkomen, zoals werklozen en arbeidsongeschikten, een uitkering te geven.Let op: bij de uitleg van het progressief belastingsysteem moet in verhouding of in procenten of relatief bij staan. Staat dit er niet, dan is de uitleg fout. Het aantal faillissementen is flink gestegen: laagconjunctuur. In een laagconjunctuur wordt er minder geconsumeerd door consumenten en geïnvesteerd door bedrijven. Hierdoor is de productie laag. Door een te lage productie verdienen bedrijven minder en lopen ze een grote kans om failliet te gaan.Bedrijven kunnen vacatures niet opvullen: hoogconjunctuur. In een hoogconjunctuur wordt er meer gekocht en geïnvesteerd. De werkgelegenheid groeit en bedrijven kunnen moeilijk aan mensen komen. Niet alle openstaande banen worden opgevuld.Let op: de golfbeweging in de conjunctuur heeft altijd te maken met het op en neer gaan van de vraag naar goederen en diensten en de gevolgen daarvan. Dit moet in de motivatie tot uitdrukking komen. Hoogconjunctuur kan gepaard gaan met afnemende werkloosheid, omdat de vraag naar producten stijgt, zodat de productie van de bedrijven toeneemt en daarmee de vraag naar arbeid. Afnemende werkloosheid kan de hoogconjunctuur versterken, omdat afnemende werkloosheid gepaard gaat met een toename van de koopkracht zodat de vraag naar producten stijgt en daardoor de productie van de bedrijven.Economische verschillen tussen een hoogconjunctuur en een laagconjunctuur.Het consumentenvertrouwen is laag in een laagconjunctuur, zodat consumenten voorzichtig met hun geld omgaan en minder besteden. Het consumentenvertrouwen is hoog in een hoogconjunctuur en kopen consumenten veel goederen en diensten.De overheid ontvangt minder belastinggeld in een laagconjunctuur, omdat er minder wordt geïnvesteerd en minder wordt verdiend. De overheid ontvangt veel belastinggeld in een hoogconjunctuur door meer investeringen, werkgelegenheid en hogere verdiensten.Lage inflatie in een laagconjunctuur, omdat ondernemingen door een lage vraag hun producten niet kunnen verkopen en de prijzen niet durven te verhogen. Hoge inflatie in een hoogconjunctuur door prijsverhogingen ten gevolge van een grote vraag naar goederen en gestegen loonkosten. De bezettingsgraad is laag in een laagconjunctuur. De productiecapaciteit is groter dan de benodigde capaciteit. De bezettingsgraad is hoog in een hoogconjunctuur. Bijna de hele productiecapaciteit wordt benut. Maatregelen die de situatie erger kunnen maken:Vergemakkelijken van het ontslaan van personeel. Als personeel makkelijk kan worden ontslagen neemt de werkloosheid toe. Werklozen hebben minder geld om te besteden en wordt er minder geconsumeerd waardoor de conjunctuur verslechtert. Afschaffing van de subsidie op de bouw van een eigen huis. De kosten van de bouw van een eigen huis neemt toe door de afschaffing van de subsidie. Het bouwen van een huis wordt minder aantrekkelijk, waardoor de bouw/productie daalt en de conjunctuur verslechtert. Let op: in de toelichting moet staan dat door de gekozen maatregel de vraag/productie afneemt en daardoor de conjunctuur slechter wordt.Ieder ander genoemde maatregel is fout. Deze maatregelen stimuleren de bestedingen en daarmee de conjunctuur.Een andere maatregel die de overheid had kunnen nemen om de conjunctuur bij te sturen is het verlagen van de inkomstenbelasting.Mensen dragen dan een kleiner deel van hun inkomen aan belasting af en houden netto meer over. Zij krijgen meer koopkracht waardoor de vraag naar goederen en diensten stijgt en de conjunctuur verbetert.Let op: in de toelichting moet staan dat door de gekozen maatregel de vraag/productie toeneemt en daardoor de conjunctuur beter wordt. Het rentebeleid van de ECB kan in een EMU-land de conjunctuur verslechteren, omdat de ECB de inflatie in de EMU-landen met een hoogconjunctuur wil tegengaan door het verhogen van de rente. Er zal in die landen dan meer worden gespaard en minder geleend. De vraag naar goederen en diensten daalt. Bedrijven zullen minder snel hun prijzen verhogen waardoor de inflatie wordt afgeremd. Het verhogen van de rente is slecht voor het EMU-land met een laagconjunctuur. Als mensen in dat land meer gaan sparen en minder gaan lenen en daardoor de vraag naar goederen en diensten daalt, zal de conjunctuur in dat land nog meer verslechteren.De EMU-afspraak over het overheidstekort bij hoogconjunctuur vormt geen belemmering voor het voeren van een conjunctuurbeleid om de economie bij te sturen, omdat bij een hoogconjunctuur de overheid de belastingen verhoogt en/of de overheidsuitgaven beperkt om de hoogconjunctuur af te zwakken. Door de belasting te verhogen en/of de overheidsuitgaven te beperken zal het overheidstekort kleiner worden, waardoor de afspraak om het overheidstekort onder de 3% te houden makkelijker wordt. Het consumentenprijsindexcijfer wordt berekend door de wegingsfactoren te vermenigvuldigen met de prijsindexcijfers. Vervolgens de uitkomsten bij elkaar op te tellen en te delen door 100.(10 x 113) + (20 x 120) + (40 x 140) + (30 x 80) / 100 = 115,3De inflatie van 2023 naar 2024 is het verschil tussen de prijsindexcijfers van 2023 en 2024 gedeeld door het prijsindexcijfer van 2023 x 100%. Dus: (115,3 - 112,4) / 112,4 x 100% = 2,58%.De inflatie van 2023 naar 2024 is 2,58%. Dus zijn de prijzen in 2024 ten opzichte van 2023 gemiddeld met 2,58% gestegen. Om in 2024 hetzelfde goederenpakket te kunnen aanschaffen als in 2023, met andere woorden om de koopkracht te handhaven, moet het gemiddelde inkomen ook met 2,58% stijgen. Het inkomen in 2024 moet zijn € 42.000 + 2,58% van € 42.000 = € 43.083,60.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.