Deze oefentoets behandelt o.m: economische groei, primaire inkomens, toegevoegde waarde, denivellering, nivellering, scheve inkomensverdeling, secundair inkomen, consumentenvertrouwen, hoog- en laagconjunctuur, depressie, recessie, werkgelegenheid, conjunctuurgolf, productiecapaciteit en consumentenprijsindex.
Toets Economie
Praktische Economie MAX 2019
Online maken
Toets afdrukken
Primaire inkomens zijn inkomens die verdiend worden door een productiefactor ter beschikking te stellen.Nivelleren is dat de verschillen tussen inkomens kleiner worden.Het verschil tussen een recessie en een depressie is dat een recessie een milde vorm is van een laagconjunctuur en bij een depressie daalt de hoeveelheid geproduceerde goederen en diensten gedurende een langere tijd.Conjunctuurbeleid is het bijsturen van de conjunctuur door de overheid.Productiecapaciteit is de maximaal haalbare productie als alle productiefactoren worden ingezet. Een conjunctuurgolf is de schommeling van de vraag naar goederen en diensten. De graanboer verkoopt graan aan de opkoper van graan voor € 0,15. De bijdrage van de graanboer aan de toegevoegde waarde van een brood is € 0,15.De opkoper van graan verkoopt graan aan de meelfabriek voor € 0,50. De opkoper van graan heeft € 0,15 betaald aan de graanboer. De bijdrage van de opkoper van graan aan de toegevoegde waarde van een brood is € 0,50 - € 0,15 = € 0,35.De meelfabriek verkoopt meel aan de bakker voor € 1,10. De meelfabriek heeft € 0,50 betaald aan de opkoper van graan. De bijdrage van de meelfabriek aan de toegevoegde waarde van een brood is € 1,10 - € 0,50 = € 0,60.De bakker verkoopt brood aan de consument voor € 1,90.De bakker heeft € 1,10 betaald aan de meelfabriek. De bijdrage van de bakker aan de toegevoegde waarde van een brood is € 1,90 - € 1,10 = € 0,80.De totale toegevoegde waarde van de productieweg van een brood is € 0,15 + € 0,35 + € 0,60 + € 0,80 = € 1,90.In een productieweg is de toegevoegde waarde niet de optelsom van alle bedragen van de producenten, omdat bij onderlinge leveringen tussen bedrijven in een productieweg de toegevoegde waarde van een leverend bedrijf ook onderdeel is van de toegevoegde waarde van het opvolgend bedrijf. Zodoende wordt de toegevoegde waarde van de graanboer 3x extra meegeteld, de toegevoegde waarde van de opkoper van graan wordt 2x extra meegeteld en de toegevoegde waarde van de meelfabriek wordt 1x extra meegeteld; 3 x € 0,15 + 2 x € 0,35 + 1 x € 0,60 = € 1,75. Dit is gelijk aan het verschil tussen de optelsom van alle bedragen van de vier producenten (€ 3,65) en de totale toegevoegde waarde (€ 1,90). Uitgaven waar de bakker de toegevoegde waarde voor kan gebruiken zijn vier van onderstaande:Loon voor zijn werknemersHuur voor de bakkerij of pacht voor de grond waar de bakkerij op staatRente over het geleende geldWinst voor de bakker zelfHet reserveren van geld om versleten machines te kunnen vervangen. Let op: het inkopen van meel hoort niet in bovenstaand rijtje thuis. Dit bedrag is al van de omzet van de bakker gehaald om de toegevoegde waarde te berekenen. Uit het nominaal bbp kan niet worden afgeleid of er sprake is van economische groei, omdat als het nominaal bbp stijgt dat ook het gevolg kan zijn van prijsstijgingen.De economische groei kan wel worden afgeleid uit het aantal geproduceerde goederen en diensten (het reële bbp) en deze te vergelijken met het aantal geproduceerde goederen en diensten van het jaar daarvoor.Van 2021 naar 2022 is er geen sprake van economische groei. Het aantal geproduceerde goederen en diensten (het reële bbp) is uit te rekenen door het nominale bbp te delen door de gemiddelde prijs van een goed en dienst. In 2021 is het aantal geproduceerde goederen en diensten € 80.000.000 / € 40 = 2000.000.In 2022 is het aantal geproduceerde goederen en diensten € 80.797.500 / € 4,05 = 19.950.000.Het aantal geproduceerde goederen en diensten is in 2022 lager dan in 2021.Van 2022 naar 2023 is er sprake van economische groei. Het aantal geproduceerde goederen en diensten (het reële bbp) is uit te rekenen door het nominale bbp te delen door de gemiddelde prijs van een goed en dienst. In 2022 is het aantal geproduceerde goederen en diensten € 80.797.500 / € 4,05 = 19.950.000In 2023 is het aantal geproduceerde goederen en diensten € 79.999.980 / € 39,98 = 2001.000.Het aantal geproduceerde goederen en diensten is in 2023 hoger dan in 2022.Het reële bbp per inwoner van een land is ook geen goede maatstaf is voor het bepalen van de welvaart van een land, omdat:het reële bbp per inwoner alleen de officiële productie meet en niet de goederen en diensten door zelfvoorziening.het reële bbp per inwoner een gemiddelde is. Er wordt geen rekening gehouden met inkomensverschillen tussen de inwoners van een land.het reële bbp per inwoner zegt niets over hoe tevreden de inwoners van een land zijn over de hoeveelheid goederen en diensten waarover zij beschikken. Het totaal verdiende gemiddelde inkomen is het totaal van alle gemiddelde inkomens per inkomensgroep: € 42.660 + € 64.080 + € 85.280 + € 106.650 + € 127.960 = € 426.630.Het percentage van het totaal gemiddelde inkomen dat door iedere groep wordt verdiend, wordt berekend door het gemiddelde inkomen per inkomensgroep uit te drukken in procenten van het totale gemiddelde inkomen (zie onderstaand overzicht).Inwoners naar inkomensgroepPercentage van het totaal gemiddelde inkomen dat door iedere groep wordt verdiendGroep 1: 20% € 42.660 / € 426.630 x 100% = 10%Groep 2: 20% € 64.080 / € 426.630 x 100% = 15%Groep 3: 20% € 85.280 / € 426.630 x 100% = 20%Groep 4: 20% € 106.650 / € 426.630 x 100% = 25%Groep 5: 20% € 127.960 / € 426.630 x 100% = 30%Mogelijke oorzaken van de scheve inkomensverdeling:Hoogopgeleide werknemers verdienen meer dan laagopgeleide werknemers.Mensen die veel productiefactoren bezitten (zoals grond en kapitaal) hebben meer inkomen (pacht en rente) dan mensen die alleen in loondienst werken. Let op: primaire inkomens zijn inkomens die verdiend worden door productiefactoren ter beschikking te stellen. De oorzaken van de scheve inkomensverdeling moeten dan ook te maken hebben met het verschil in de productiefactoren die mensen ter beschikking stellen.De overheid kan ervoor kan zorgen dat de secundaire inkomensverdeling minder scheef is dan de primaire inkomensverdeling dooreen progressief belastingsysteem toe te passen. Mensen met een hoog inkomen betalen dan in verhouding meer belasting dan mensen met een laag inkomen.mensen met weinig of geen primair inkomen, zoals werklozen en arbeidsongeschikten, een uitkering te geven.Let op: bij de uitleg van het progressief belastingsysteem moet in verhouding of in procenten of relatief bij staan. Staat dit er niet, dan is de uitleg fout. Hoogconjunctuur kan gepaard gaan met afnemende werkloosheid, omdat de vraag naar producten stijgt, zodat de productie van de bedrijven toeneemt en daarmee de vraag naar arbeid. Afnemende werkloosheid kan de hoogconjunctuur versterken, omdat afnemende werkloosheid gepaard gaat met een toename van de koopkracht zodat de vraag naar producten stijgt en daardoor de productie van de bedrijven.Economische verschillen tussen een hoogconjunctuur en een laagconjunctuur.Het consumentenvertrouwen is laag in een laagconjunctuur, zodat consumenten voorzichtig met hun geld omgaan en minder besteden. Het consumentenvertrouwen is hoog in een hoogconjunctuur en kopen consumenten veel goederen en diensten.De overheid ontvangt minder belastinggeld in een laagconjunctuur, omdat er minder wordt geïnvesteerd en minder wordt verdiend. De overheid ontvangt veel belastinggeld in een hoogconjunctuur door meer investeringen, werkgelegenheid en hogere verdiensten.Lage inflatie in een laagconjunctuur, omdat ondernemingen door een lage vraag hun producten niet kunnen verkopen en de prijzen niet durven te verhogen. Hoge inflatie in een hoogconjunctuur door prijsverhogingen ten gevolge van een grote vraag naar goederen en gestegen loonkosten. Het consumentenvertrouwen trekt aan, betekent dat het vertrouwen van de consumenten in de economie weer beter wordt. De krantenkop wekt de indruk dat de economie van een laagconjunctuur naar een hoogconjunctuur gaat. De woorden neergang en recessie zijn dan fout. Neergang en recessie hebben te maken met het slechter worden van de conjunctuur doordat de vraag naar goederen en diensten afnemen. Het woord overspanning heeft ook geen betrekking op de krantenkop. Bij een overspanning zit je midden in een hoogconjunctuur waar de vraag groter is dan het aanbod, er sprake is van inflatie en bedrijven moeilijk aan personeel kunnen komen.Het enige goede antwoord is opleving. Consumenten hebben weer vertrouwen in de economie en gaan weer meer uitgeven, waardoor de conjunctuur beter wordt. In een hoogconjunctuur is de vraag naar goederen en diensten (bestedingen) groter dan het aanbod. Dit leidt tot prijsstijging van goederen en diensten, dit noemen we inflatie. Een inflatie is een waardevermindering van het geld en zorgt voor koopkrachtverlies. De consument kan hierdoor met eenzelfde hoeveelheid geld minder kopen. Het is de taak van de ECB om de inflatie te beperken. Dit kan de ECB doen door de rente te verhogen. Een hogere rente zorgt ervoor dat geld lenen duurder wordt. Consumenten lenen daardoor minder geld. Bovendien sparen consumenten meer bij een hogere rente. Door minder te lenen en meer te sparen geven consumenten minder geld uit. Hierdoor daalt de vraag naar goederen en diensten. Dit zorgt ervoor dat de prijzen minder snel stijgen, waardoor de inflatie daalt. In een laagconjunctuur is de vraag naar goederen en diensten laag. Consumenten besteden (kopen) dus minder. De economie remt af. De overheid wil de economie juist stimuleren om uit de laagconjunctuur te komen en neemt maatregelen om de inkomstenbelasting te verlagen. Een verlaging van de inkomstenbelasting betekent dat je over je inkomen minder belasting afdraagt aan de overheid. Consumenten houden netto meer geld over om te kunnen besteden. En dit leidt tot stijging van de vraag naar goederen en diensten, waardoor de conjunctuur beter wordt.De andere maatregel die de overheid had kunnen nemen is dat de overheid zelf meer goederen en diensten gaat kopen. Een stijging van de vraag naar goederen en diensten leidt tot meer productie en investeringen door bedrijven en meer werkgelegenheid waardoor de conjunctuur verbetert. Het rentebeleid van de ECB kan in een EMU-land de conjunctuur verslechteren, omdat de ECB de inflatie in de EMU-landen met een hoogconjunctuur wil tegengaan door het verhogen van de rente. Er zal in die landen dan meer worden gespaard en minder geleend. De vraag naar goederen en diensten daalt. Bedrijven zullen minder snel hun prijzen verhogen waardoor de inflatie wordt afgeremd. Het verhogen van de rente is slecht voor het EMU-land met een laagconjunctuur. Als mensen in dat land meer gaan sparen en minder gaan lenen en daardoor de vraag naar goederen en diensten daalt, zal de conjunctuur in dat land nog meer verslechteren. Eerst eten en drinken.In de tekst staat dat Leyna maandelijks in 2022 aan eten en drinken € 136 uitgeeft. In 2023 geeft zij € 13,60 per maand meer uit aan eten en drinken, dus in 2023 geeft zij € 136 + € 13,60 = € 149,60 per maand uit aan eten en drinken. Uitgaven aan eten en drinken in 2022 is gelijk aan 100, want 2022 is het basisjaar. Dus € 136 = 100. Om het indexcijfer van eten en drinken uit te rekenen moeten de uitgaven van 2023 worden uitgedrukt in procenten van de uitgaven in het basisjaar. Dus: uitgaven aan eten en drinken 2023 / uitgaven aan eten en drinken 2022 x 100 is€ 149,60 / € 136 x 100 = 110. (A)Dan de benzine voor de scooter.In de tekst staat dat Leyna maandelijks in 2022 aan benzine € 1,90 per liter uitgeeft. In 2023 is de prijs van benzine gestegen naar € 2,28 per liter.Uitgaven aan benzine in 2022 is gelijk aan 100, want 2022 is het basisjaar. Dus € 1,90 = 100. Om het indexcijfer van benzine uit te rekenen moeten de uitgaven van 2023 worden uitgedrukt in procenten van de uitgaven in het basisjaar. Dus: uitgaven aan benzine 2023 / uitgaven aan benzine 2022 x 100 is€ 2,28 / € 1,90 x 100 = 120. (B)Het consumentenprijsindexcijfer wordt berekend door de wegingsfactoren te vermenigvuldigen met de prijsindexcijfers. Vervolgens de uitkomsten bij elkaar op te tellen en te delen door 100.(5 x 102) + (25 x 110) + (55 x 105) + (15 x 120) / 100 = 108,4 (afgerond op ééndecimaal.De inflatie van Leyna van 2022 naar 2023 is het verschil tussen de prijsindexcijfers van 2022 en 2023. Dus: (108,4 - 100) = 8,4%.Let op: als 2022 niet het basisjaar was geweest, is de berekening van de inflatie het verschil tussen de prijsindexcijfers van 2022 en 2023 gedeeld door het prijsindexcijfer van 2022 x 100%.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.