10 voor Biologie
- Hoofdstuk 2 - Cellen: bouw en functie
oefentoetsen & antwoorden
1e editie
Bovenbouw|Vwo
Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen:
Onderdelen plant – transport in de plant – virussen – bacterie – microscoop
Toets Biologie
10 voor Biologie
Online maken
Toets afdrukken
Celwand: Plantaardige cellen hebben een celwand van cellulose, terwijl dierlijke cellen geen celwand hebben.Plastiden: Plantaardige cellen bevatten plastiden (zoals chloroplasten), die betrokken zijn bij fotosynthese, terwijl dierlijke cellen deze niet bevatten.Vacuole: Plantaardige cellen hebben een grote centrale vacuole, terwijl dierlijke cellen kleinere vacuolen hebben, of soms helemaal geen.De celwand is belangrijk voor plantencellen omdat het de cel stevigheid en bescherming biedt, en helpt bij het behouden van de vorm van de cel. Dit is nodig omdat planten niet zoals dieren kunnen bewegen en dus een stevige structuur nodig hebben. Dierlijke cellen hebben geen celwand omdat ze flexibel moeten blijven voor beweging en verschillende vormen (zoals bij spiercellen). Een lichtmicroscoop kan voorwerpen tot 1500x vergroten. Bij deze vergroting zijn celdelen zoals het celmembraan, de kern, het celplasma, de vacuole en plastiden goed zichtbaar. RNA-virussen:RNA-virussen gebruiken een enzym genaamd RNA-afhankelijke RNA-polymerase om kopieën van hun RNA te maken. Dit enzym komt niet voor in gastheercellen en maakt relatief veel fouten tijdens de replicatie.DNA-virussen:DNA-virussen maken gebruik van de enzymen van de gastheercel, zoals DNA-polymerase, om hun genetisch materiaal te repliceren. Dit proces is nauwkeuriger en heeft fout correctiemechanismen. Microtubuli: Deze buisvormige structuren zorgen voor transport binnen de cel (bijvoorbeeld van blaasjes) en spelen een rol bij de celdeling door de vorming van de spoelfiguur.Microfilamenten (actinefilamenten): Deze dunne vezels geven stevigheid aan de cel en spelen een rol bij celbeweging, zoals bij spiercontractie en de vorming van uitstulpingen (bijv. pseudopodia bij witte bloedcellen).Het cytoskelet speelt een rol bij de beweging van een cel door interactie met motoreiwitten zoals myosine en kinesine. Actinefilamenten kunnen bijvoorbeeld de celvorm veranderen, waardoor de cel zich voortbeweegt. Microtubuli kunnen helpen bij het transport van blaasjes en organellen, wat indirect bijdraagt aan celbeweging. Leukoplasten zijn verantwoordelijk voor het opslaan van stoffen zoals vet, zetmeel en eiwit. Een voorbeeld van een type leukoplast is de amyloplast, die zetmeel opslaat.Chromoplasten zijn belangrijk voor de verspreiding van zaden omdat ze zorgen voor de kleuren in rijpe vruchten, wat dieren aantrekt om de vruchten te eten en de zaden te verspreiden. Een voorbeeld van een product waarin chromoplasten veel voorkomen, is een tomaat (rood door lycopeen). De diffusie via de celwanden vindt voornamelijk plaats omdat dit een snelle en passieve route biedt voor water en voedingszouten om de schors te passeren richting de endodermis. Antwoord ABij verzilting bevat de bodem een hoge concentratie zout (Na+ en Cl-), waardoor de osmotische waarde van de bodemoplossing stijgt. Dit maakt het bodemmilieu hypertonisch ten opzichte van de wortelcellen van de plant. Hierdoor wordt het moeilijker voor de wortelcellen om water uit de bodem op te nemen, omdat water zich van een lager naar een hoger osmotische waarde verplaatst. Sterker nog, water kan zelfs uit de wortelcellen naar de bodem stromen, wat leidt tot uitdroging van de plant. In de rustfase worden er actief telkens drie natriumionen naar buiten en twee kaliumionen naar buiten getransporteerd. Zie Binas 88F.De natriumpoort staat nu dicht en de kaliumpoort staat nu open. Uit het antwoord moet blijken dat het eiwit niet goed gevouwen wordt en dus niet bruikbaar is. Of dat de bacteriën geen endoplasmatisch reticulum / golgi-systeem of organellen hebben. De aanwezigheid van linamarine in de vacuolen en linamarase in de celwanden is functioneel omdat deze stoffen op deze plaatsen met elkaar kunnen reageren wanneer de plant wordt beschadigd. Als de celwand beschadigd raakt, komen de linamarase-enzymen in contact met linamarine in de vacuole, wat resulteert in de vorming van blauwzuur (cyanide). Dit werkt als afweermiddel tegen herbivoren (planteneters) die de plant proberen te eten, omdat blauwzuur toxisch is voor veel dieren.Dit mechanisme is van belang voor de instandhouding van de plantensoort omdat het de plant beschermt tegen vraat door herbivoren. Door de vorming van blauwzuur als afweermiddel vermindert de kans dat de plant wordt gegeten, waardoor de kans op overleving en voortplanting van de plant toeneemt. Planten die deze afweerreactie kunnen opwekken, hebben een grotere kans om zich voort te planten en hun genetische informatie door te geven aan de volgende generatie. De twee organellen die verantwoordelijk zijn voor de vorming en bewerking van cellulosesynthase zijn:Ruw endoplasmatisch reticulum (RER) – Hier wordt de primaire structuur van het enzym (de polypeptideketen) gesynthetiseerd.Golgi-systeem – Hier wordt het enzym verder bewerkt, gevouwen en vervolgens via blaasjes naar het plasmamembraan getransporteerd.Het antwoord is C: op plaats R.De osmotische waarde is het hoogst waar de concentratie opgeloste stoffen het hoogst is. In een cel met turgor (waarbij de cel stevig is door wateropname) bevindt zich de hoogste osmotische waarde in de vacuole (plaats R), omdat de vacuole opgeloste stoffen bevat die water aantrekken via osmose. Hierdoor oefent de cel een druk uit op de celwand. Antwoord: A. Reageerbuis PReageerbuis P (NaCl): Hoge concentratie opgeloste deeltjes, sterkste osmotische druk, veel water verlaat de gistcellen.Reageerbuis Q (glucose): Lagere concentratie dan NaCl, minder wateronttrekking.Reageerbuis R (eiwit): Weinig opgeloste stoffen, minimale osmotische druk, weinig wateronttrekking.Reageerbuis S (water): Geen opgeloste stoffen, water stroomt de gistcellen in, geen wateronttrekking. In experiment 1 zitten plantencellen die een celwand hebben. Hierdoor blijft de wateropname beperkt. In experiment 3 zitten dierlijke cellen zonder celwand. Deze cellen zullen door teveel wateropname barsten en de cel afsterft,Dus Experiment 1 blijft in leven, experiment 3 sterft af.In experiment 2 sterven de plantencellen af door plasmolyse (door de geconcentreerde zoutoplossing ontstaat er watertekort)In experiment 4 gebeurt hetzelfde in de dierlijke cellen. De celmembraan barst als er een grote osmotische druk ontstaat door wateropname. Dit gebeurt wanneer de osmotische waarde van de oplossing lager is dan die van de bacterie, waardoor er via osmose water de bacterie instroomt. Als te veel water naar binnen stroomt, zwelt de cel op en kan de membraan barsten.Oplossing 1 veroorzaakt het barsten van de celmembraan. Dit betekent dat de osmotische waarde van oplossing 1 hoger is dan die van oplossing 2 en hoger dan die van de bacterie, waardoor er een sterke waterinstroom is.Oplossing 2 veroorzaakt geen barsten, wat betekent dat er minder water de cel instroomt, waarschijnlijk omdat de osmotische waarde dichter bij die van de bacterie ligt.Daarom is antwoord A correct.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.