LWEO Vraag en aanbod 4e ed
- Hoofdstuk 1 en 2 -
oefentoetsen & antwoorden
4e editie
Klas 4-5-6|Vwo
Deze oefentoets behandelt o.m. de begrippen leveringsbereidheid, collectieve aanbod, verschuivingen van of langs de aanbodlijn, kruislingse prijselasticiteit, inferieure goederen, negatief verband, betalingsbereidheid, aanbodfuncties verklaren, vraaglijn en elasticiteit, inkomenselasticiteit, individuele aanbod, marktevenwicht, complementaire goederen, prijselasticiteit van de vraag
Toets Economie
LWEO Vraag en aanbod 4e ed
Online maken
Toets afdrukken
Werkwijze:Als we willen uitleggen wat leveringsbereidheid is moeten we eerst gaan uitleggen bij wie dit begrip hoort.Leveringsbereidheid zegt iets over een partij die iets wil verkopen.Alleen is de vraag hoeveel ze ervoor willen ontvangen. Daar zit het eerste stukje van het woord in: “leverings”.Aan de hand van de leveringsbereidheid kun je een aanbodfunctie opstellen en een aanbodlijn tekenen.Bij een hoge prijs zullen meer mensen/ bedrijven bereid zijn om het product te verkopen (normaliter).Bij een lage prijs zullen minder mensen / bedrijven bereid zijn om het product te verkopen.‘Bij bedrijven speelt namelijk ook mee wat het kost om een product te maken en daarmee dus de winstmarge.Een hogere prijs is een hogere winstmarge als de (inkoop)kosten gelijk blijven.Antwoord: Met leveringsbereidheid bedoelen we wat een bedrijf wil ontvangen voordat ze een product willen verkopen. Dit hoort bij het aanbod van producten; Qa. De aanbodlijn is afgeleid van de leveringsbereidheid. Hoe duurder een product, hoe meer de bedrijven bereid zijn het product te verkopen, omdat ze meer winst kunnen behalen. Werkwijze:Met collectief bedoelen we het totaal. Dus dan praat je bijvoorbeeld over alle aanbieders van een bepaald product.Met aanbod bedoelen we de partijen / bedrijven die iets aanbieden om te verkopen.Het collectieve aanbod is dus het totale aanbod van alle bedrijven die hetzelfde product aanbieden. Als je dus alle individuele aanbieders bij elkaar zou optellen dan heb je het collectieve aanbod.Antwoord: Met het collectieve aanbod bedoelen we alle individuele aanbieders opgeteld. Je praat dan over het totale aanbod van een bepaald product door alle bedrijven samen die dit product verkopen. Werkwijze:Als we willen weten wanneer er sprake is van een verschuiving over de vraaglijn moeten we eerst even verklaren hoe de vraaglijn loopt.De vraaglijn loopt meestal van linksboven naar rechts onder. Bij een hoge prijs is de vraag meestal laag, bij een lage prijs is de vraag meestal hoog.Je kunt op de vraaglijn dus precies aflezen bij elke prijs hoeveel vraag er is.Als de prijs verandert dan is er een verschuiving over de vraaglijn.Dit zie je in de tekening hieronder met de stippellijn aangegeven. De oorspronkelijk prijs is hier 50 euro. Als de prijs stijgt naar 70 euro zie je dat de vraag afneemt van 45 naar 30 stuks. Als de prijs daalt naar 30 euro dan neemt de vraag toe van 45 stuks naar 65 stuks.Dit hangt samen met de betalingsbereidheid. Hoeveel zijn de consumenten bereid ervoor te betalen. Dus stel dat een winkelier de prijzen verlaagt, dan kan het zijn dat hij daardoor meer klanten krijgt en dus meer verkoopt. Voor een lagere prijs willen meer mensen het product kopen. Antwoord: Er is sprake van een verschuiving over / langs de vraaglijn als de prijs omhoog of omlaag gaat. Hij een hogere prijs zal er minder vraag zijn en bij een lagere prijs zal er meer vraag zijn. Werkwijze:Als we willen uitleggen wat we berekenen met de kruislingse prijselasticiteit leggen we eerst uit hoe deze berekening eruit ziet. Dat verklaart al voor een groot gedeelte wat we nu precies berekenen.We berekenen de kruislingse prijselasticiteit van de vraag door de procentuele verandering van de vraag naar product A te delen door de procentuele verandering van de prijs van product B.Met andere woorden: de prijs gaat veranderen van een product en dan willen we kijken hoe de vraag verandert van een ander product.Bijvoorbeeld: de prijs van coca cola stijgt, wat gebeurt er met de vraag naar Pepsi cola?Normaliter zou je zeggen als een bedrijf de prijs van coca cola omhoog doet dat de vraag naar Pepsi cola toeneemt, maar is dat ook zo? En wat verandert meer? De prijs of de vraag?Idem dito als de prijs van coca cola omlaag gaat, dan zou je verwachten dat er minder vraag is naar Pepsi cola. Maar is dat ook zo? En wat verandert er meer, de vraag of de prijs?Als ondernemer is dit handig om te weten. Met deze informatie kun je achterhalen of je de prijs moet verhogen of verlagen om meer te verdienen.Dit is gelijk het antwoord op de vraag: we berekenen hoe erg de vraag van het ene product reageert op een prijsverandering van een ander product.Antwoord: Met de kruislingse prijselasticiteit van de vraag berekenen we hoe erg de vraag naar product A reageert op een prijswijziging van product B. De uitkomst zegt iets over de gevoeligheid van de klanten om over te stappen naar een ander product. Toelichting: De uitkomst kan inelastisch zijn. Dan is de uitkomst tussen de 0 en 1. Dit betekent dat de klanten minder gevoelig zijn voor prijsveranderingen. Ze zullen het andere product niet heel veel meer gaan kopen.De uitkomst kan ook elastisch zijn. Dan is de uitkomst groter dan 1. Dit betekent dat de klanten wel gevoelig zijn voor prijsveranderingen. Ze zullen het product niet meer kopen als de prijs stijgt, maar overstappen naar het andere product. Een uitkomst van bijvoorbeeld 2 betekent dat bij een prijsverandering van 1% de vraag naar het andere product met 2% omhoog gaat. Werkwijze:We onderscheiden normale goederen, luxe goederen en inferieure goederen bij de inkomenselasticiteit.Wanneer je meer gaat verdienen ga je waarschijnlijk niet meer normale goederen zoals wc-papier en brood kopen.Wanneer je meer gaat verdienen ga je waarschijnlijk wel meer luxe goederen kopen zoals nieuwe kleding of je gaat meer op vakantie.Wanneer je meer gaat verdienen ga je van bepaalde producten niet meer de simpele variant kopen, maar stap je over op de luxere versie. Dit zijn inferieure goederen. Wanneer je bijvoorbeeld meer gaat verdienen ga je geen grote zakken aardappels meer kopen die je moet schillen, maar dan ga je kant-en-klare geschilde en gesneden aardappels kopen. Antwoord: Met inferieure goederen bedoelen we goederen die je minder gaat kopen als je meer gaat verdienen, omdat je dan overstapt naar de luxere / duurdere variant ervan. Werkwijze:Eerst moeten we uitleggen wat we bedoelen met een negatief verband. Daarna kunnen we kijken wat dit betekent voor de prijs van een product en de vraag van een product.Met een negatief verband bedoelen we dat er bij de ene kant iets gebeurt en dat dit bij de andere kant iets tegenovergestelds. Dus bijvoorbeeld als de prijs stijgt, dat de vraag dan daalt. Of als de prijs daalt, dat de vraag stijgt.Nu hebben we het met het voorbeeld eigenlijk al een beetje uitgelegd. Maar nu gaan we kijken waarom dit zo is.Als de prijs van een product stijgt, moeten mensen meer betalen voor het product en zijn minder mensen bereid om het product te kopen. De vraag neemt dus af. Als de prijs daalt, dan willen juist meer mensen het product kopen.Antwoord: Bij een stijging van de prijs zal de vraag normaliter afnemen, omdat er sprake is van een negatief verband. Hiermee bedoelen we dat de vragers minder willen kopen als de verkoopprijs stijgt. Ze moeten er dan meer voor betalen en dan willen ze er minder kopen. Dit werkt andersom precies hetzelfde. Bij een daling van de vraag wordt het product voor de consumenten goedkoper en willen ze er mogelijk meer kopen. Toelichting:Dit werkt uiteraard niet zo voor elk product. Misschien zijn er producten waarvan je er niet meer gaat kopen als het goedkoper wordt. Ik kan me voorstellen dat wanneer wc-papier goedkoper wordt, je er niet per se meer van gaat kopen. Werkwijze:Als we willen weten wat de betalingsbereidheid beïnvloed moeten we gaan nadenken wat er allemaal een rol speelt als we iets willen kopen.Uiteraard speelt de prijs een rol. Maar er zijn nog meer zaken. Denk maar eens bij jezelf na; waarom zo je er iets voor over hebben of waarom juist niet. Je kan dan aan verschillende dingen denken:Behoefte: heb je het product wel of niet nodig?Inkomen: hoeveel geld heb je (ervoor over)?De prijs van andere producten: wat doe je als iets anders goedkoper wordt?Zo kun je misschien zelf nog wel meer dingen bedenken die van invloed zijn. Antwoord: Naast de prijs van het product spelen er ook zaken zoals behoefte, inkomen en de prijs van andere producten een rol bij de betalingsbereidheid. Als je behoefte naar een product toeneemt of afneemt, verandert je betalingsbereidheid. Hetzelfde bij een hoger of lager inkomen. En natuurlijk als een ander product in prijs stijgt of daalt kan het de betalingsbereidheid voor jouw product ook beïnvloeden. Toelichting: Mogelijk kun je zelf ook iets bedenken wat voor jou een rol speelt bij jouw betalingsbereidheid ergens voor. Denk aan de tijd van het jaar (in de zomer ben je bereid meer te betalen voor een ijsje dan in de winter) of misschien vanwege familie of vrienden (iedereen heeft die nieuwe telefoon, dus wil ik hem ook) en dergelijke voorbeelden. Als je het maar goed kan uitleggen waarom je bereid bent meer of minder te betalen. Werkwijze:Het aanbod is afhankelijk van twee dingen: 2P en – 18We gaan dan kijken bij welke prijs er geen aanbod is. Oftewel 18 / 2 = 9. Wanneer de prijs 9 is wil geen enkele aanbieder het product aanbieden.Bij een prijs van 10 euro is er een aanbod van 2. Want 2 x 10 – 18 = 2Bij een prijs van 20 euro is er een aanbod van 22. Want 2 x 20 – 18 = 22Oftewel: hoe hoger de prijs, hoe hoger het aanbod.De -18 geeft aan dat er een grens is vanaf waar ze het product willen aanbieden. Als je een prijs invult die lager is dan 9 dan krijg je een negatief aanbod.Bijvoorbeeld bij een prijs van 5 euro is er een aanbod van 2 x 5 – 18 = -8Een negatief aanbod kan natuurlijk niet. Dus bedrijven willen minimaal 9 euro terugkrijgen per product voordat ze het gaan aanbieden.De 9 euro kun je dan zien als productiekosten of inkoopkosten. Voor minder verkoop je het niet, want dan maak je verlies. Voor een hogere opbrengst vind je het goed. Antwoord: In de formule Qa = 2p - 18 kunnen we aflezen dat bij een prijs van 9 euro er geen aanbod is. Of anders gezegd dat de prijs hoger moet zijn dan 9 euro wil een bedrijf het gaan verkopen. Blijkbaar gaan ze dan pas geld verdienen. De 9 euro kun je dan zien als productiekosten of inkoopkosten. Voor minder verkoop je het niet, want dan maak je verlies. Voor een hogere opbrengst vind je het goed. Werkwijze:Als er sprake is van een prijselastische vraag, beïnvloedt dit de vraaglijn. Want bij een prijselastische vraag zijn mensen gevoelig voor prijsveranderingen en reageert de vraag procentueel harder op een prijsstijging.Oftewel, als de prijs met 1% zou stijgen, dan zou de vraag met meer dan 1% afnemen. Op de vraaglijn zien we het verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid.Wanneer mensen gevoeliger zijn zullen ze eerder afhaken bij een prijsstijging. De vraaglijn zal dus vlakker omlaag lopen. Zie hieronder twee voorbeelden.Als de prijs stijgt van 50 naar 70 dan neemt bij de eerste lijn de vraag af met 20 (van 50 naar 30) en bij de tweede lijn neemt de vraag af met 40 (van 100 naar 60). Antwoord: Wanneer er sprake is van een prijselastische vraag dan zijn de klanten gevoelig voor prijsveranderingen. Bij een prijsverhoging zullen meer mensen procentueel afhaken. De vraaglijn zal dan vlakker lopen. Een kleine prijsverandering leidt tot een grotere procentuele vraag afname. Werkwijze:Een negatieve inkomenselasticiteit betekent dat wanneer het inkomen stijgt er dus minder vraag naar dit product is.Stel het inkomen stijgt met 5% dan daalt de vraag naar dit product met bijvoorbeeld 5%. Dit kan echter ook 3% of 8% zijn. Er staat in de vraag niet bij hoe negatief het is. De kern is dus dat de vraag daalt bij een stijgend inkomen.Nu moeten we bedenken bij wat voor een producten we besluiten er minder van te kopen als we meer gaan verdienen.Dit zijn de inferieure goederen.Denk bijvoorbeeld aan grote zakken aardappelen die je zelf moet schillen en snijden. Als je meer gaat verdienen ga je bijvoorbeeld kant-en-klare zakjes gesneden aardappelen kopen. Of denk aan een dienst zoals busreizen. Als je meer gaat verdienen ga je niet met de bus op vakantie maar met het vliegtuig bijvoorbeeld. Antwoord: Wanneer de inkomenselasticiteit van de vraag een negatief getal is, spreken we van inferieure goederen. Deze goederen ga je minder kopen als je een hoger inkomen krijgt. Werkwijze:Als we een collectieve aanbodlijn moeten gaan tekenen van twee individuele aanbodlijnen dan moet je eigenlijk bij elke prijs de hoeveelheid gaan optellen.Bij 20 euro wil niemand het aanbieden.Bij 30 euro wil Jarc er 10, Mos wil er geen dus het collectieve aanbod is dan 10.Nu pak ik nog twee hogere prijzen zodat ik enkele punten heb en daarna een lijn kan tekenenBij 50 euro wil Jarc er 25, Mos wil er 25 dus het collectieve aanbod is dan 50.Bij 60 euro wil Jarc er 35, Mos wil er 50 dus het collectieve aanbod is dan 85.Zodra je dit hebt, kun je een nieuwe lijn tekenen. Deze loopt dan niet mooi recht.In het begin tot een prijs van 40 euro heeft Mos namelijk nog geen aanbod van dit product. Antwoord: Als je een collectieve aanbodlijn wil tekenen dan moet je de aanbodlijnen samen gaan voegen en die dan tekenen. Je kijkt bij elke prijs van beide aanbieders het aanbod en zet daar in de grafiek een stip. Daar teken je dan een lijn in. Dan komt hij er zo uit te zien. Werkwijze:Als we de omzet willen weten in een situatie van marktevenwicht dan moeten we eerst (stap 1) Qv gelijk stellen aan Qa om de evenwichtsprijs te achterhalen.Als we dit weten dan kunnen we (stap 2) de P invullen in de formule om de evenwichtshoeveelheid te bepalen.Als we dan (stap 3)de evenwichtsprijs x de evenwichtshoeveelheid doen dan heb je de omzet die behaald wordt in het evenwicht.Stap 1: Qv = Qa-5P + 122 = 4P – 13+5p +5P (ik haal eerst de negatieve weg) 122 = 9P – 13 + 13 + 13 (daarna ook hier) 135 = 9PDelen door 9 delen door 9 (ik heb nu 9x P. Ik wil 1x P weten. Dus :9) 15 = PStap 2: P invullenQv = -5 x 15 + 122 = 47Qa = 4 x 15 – 13 = 47De evenwichtshoeveelheid is dus 47.000. Denk eraan dat je niet vergeet dat het x 1.000 moet zoals in het begin staat.Dit is altijd een goede controle of je alles goed gedaan hebt.Beide zijn hetzelfde dus het klopt. Stap 3: P x Q15 euro x 47.000 stuks = 705.000 euro Antwoord: Om de omzet te berekenen in de evenwichtssituatie moet je Qv = Qa aan elkaar gelijk stellen. Dan heb je de prijs bepaald. Als je deze prijs invult in een formule dan krijg je de hoeveelheid. Als je daarna de hoeveelheid en de prijs met elkaar vermenigvuldigd dan heb je de uitkomst. Dit doe je dus in drie stapjes:Stap 1: Qv = Qa-5P + 122 = 4P – 13+5p +5P 122 = 9P – 13 + 13 + 13 135 = 9pDelen door 9 delen door 9 15 = pStap 2: P invullenQv = -5 x 15 + 122 = 47Qa = 4 x 15 – 13 = 47De evenwichtshoeveelheid is dus 47.000. Denk eraan dat je niet vergeet dat het x 1.000 moet zoals in het begin staat.Dit is altijd een goede controle of je alles goed gedaan hebt.Beide zijn hetzelfde dus het klopt. Stap 3: P x Q15 euro x 47.000 stuks = 705.000 euro Werkwijze:De vraag is waarom een biertje in het stadion complementair is aan een kaartje voor een voetbalwedstrijd in een stadion.De vraag naar een voetbalwedstrijd is afhankelijk van drie onderdelen zien we in de formule: de prijs van een kaartje, de prijs van een biertje en de prijs van aan abonnement op een betaalde voetbalzender.Als eerst de prijs van een kaartje. Hierbij hoort -4Ps. Hoe hoger de prijs, hoe lager de uitkomst van de vraag is. Dan de prijs van een biertje. Ook hier staat een minteken bij: -1Pb. Dit minteken zegt ook hier dat bij een hogere prijs, de vraag dus negatief beïnvloed wordt want er gaat een groter getal vanaf. Omdat er ook een negatief verband is kunnen we concluderen dat mensen hun bezoek dus ook laten afhangen van de prijs van een biertje. Wanneer dit duurder wordt gaan er minder mensen. Mensen zien een biertje als iets wat hoort bij een voetbalwedstrijd. Antwoord: In de vraagfunctie heeft de prijs van een biertje een negatieve invloed, vanwege het minteken, op de vraag naar een kaartje voor een voetbalwedstrijd. Hierdoor kun je dus concluderen dat mensen ook minder naar een voetbalwedstrijd gaan als de prijs van een biertje stijgt. Daarom kun je zeggen dat het nemen van een biertje complementair is aan het bezoeken van een voetbalwedstrijd. Werkwijze:De uitkomst is -0,6. Dit betekent dat als de prijs 1% stijgt de vraag met -0,6% afneemt. Oftewel de vraag reageert procentueel minder op een prijsstijging. Als een ondernemer dus zijn prijs verhoogt, verliest hij procentueel minder klanten. Als een ondernemer zijn prijs verlaagt dan krijgt hij hiervoor procentueel minder klanten erbij.Hij zal dus de prijs moeten verhogen om meer te verdienen. Bij een prijsverhoging zullen de mensen niet (massaal) afhaken en verdient hij dus meer geld.Met een rekenvoorbeeld:Oude prijs 100 euro, nieuwe prijs 101 euroOude vraag 1.000, nieuwe prijs 994Oude omzet = 100 euro x 1.000 stuks = 100.000 euroNieuwe omzet = 101 euro x 994 stuks = 100.394 euroAntwoord: De uitkomst van de prijselasticiteit is -0,6. Dit betekent dat als de prijs 1% stijgt de vraag met -0,6% afneemt. Oftewel de vraag reageert procentueel minder op een prijsstijging. Hij zal dus de prijs moeten verhogen om meer te verdienen. Bij een prijsverhoging zullen de mensen niet (massaal) afhaken en verdient hij dus meer geld. Werkwijze:Als we de kruislingse prijselasticiteit willen uitrekenen dan moeten we de oude en de nieuwe prijs in de vraagfunctie invullen om zo ook de oude en de nieuwe hoeveelheid te bepalen.De oude prijs was 80 en wordt nu 85. Je berekent de procentuele verandering met de formule (nieuw – oud) / oud x 100%.De procentuele verandering is dan (85-80) / 80 x 100% = +6,25%Dit gaan we ook doen voor de hoeveelheid, alleen moeten we dit eerst uitrekenen. Dit kun je berekenen door de prijzen in te vullen in de formule. In de oude situatie is de vraag: -3 x 50 + 8 x 80 + 120 = 610In de nieuwe situatie is de vraag: -3 x 50 + 8 x 85 + 120 = 650De procentuele verandering is dus (650-610)/610 x 100% = + 6,56%De kruislingse prijselasticiteit van de vraag is dus + 6,56 / +6,25 = 1,05De kruislingse prijselasticiteit van de vraag is dus elastisch.Antwoord: Als we de kruislingse prijselasticiteit willen uitrekenen moeten we de procentuele verandering van de prijs en de hoeveelheid eerst berekenen. De prijs gaat van 80 naar 85. Dit is een stijging van ((85-80)/80x100%) van 6,25%. Door de oude en nieuwe prijs in te voeren in de vraagfunctie zie je dat de vraag toeneemt van 610 naar 650. Dit is een toename van 6,56%. De prijselasticiteit van de vraag is dus 6,56 / 6,25 = 1,05.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.