De Geo 9e ed
- Hoofdstuk 5 - Klimaat en natuurlandschap in Europa
oefentoetsen & antwoorden
9e editie
Klas 1|Havo/vwo
Toets Aardrijkskunde
De Geo 9e ed
Online maken
Toets afdrukken
a) De zones die in Europa voorkomen zijn:
1. Subtropen
2. Gematigde zone
3. Poolstreken
b) De temperatuurverschillen tussen Noord- en Zuid Europa is als volgt: In Noord-Europa is de temperatuur lager dan in Zuid-Europa. Dit komt doordat het te maken heeft met de hoge breedte en de lage breedte.
c) De temperatuurverschillen worden veroorzaakt door de breedteligging. Dat houdt in de afstand van een plaats tot de evenaar.
a) Een belangrijke verschil tussen de temperatuur boven land en boven zee is dat de temperatuur boven land heel warm of heel koud kan zijn en snel kan wisselen, terwijl de temperatuur boven zee gematigd is en minder schommelt.
b) De oorzaak van dit verschil komt doordat land neemt warmte sneller op en geeft het ook sneller af, terwijl bij water gaan opwarming en afkoeling geleidelijk aan.
Het verschil tussen de zeestroom en golfstroom is als volgt:
Zeestroom ontstaat de stroming van zeewater doordat de wind langdurig uit één richting waait. Terwijl bij een golfstroom brengt de zeestroom het water van de Golf van Mexico naar de westkust van Europa.
a) De vier (4) reliëfvormen in Europa zijn:
1. Hooggebergte: de meeste toppen zijn hoger dan 1500 m.
2. Middelgebergte: de meeste toppen zijn tussen de 500 en 1.500 m hoog
3. Heuvelland: de meeste toppen zijn tussen de 200 en 500 m.
4. Laagland: het is vrijwel overal lager dan 200 meter.
b) De reliëfvormen die in Nederland voorkomen zijn: Laagland en Heuvelland. Voorbeeld van Laagland: Prinsenland. het grootste deel van Nederland bestaat uit Laagland. Voorbeeld van Heuvelland: Zuid-Limburg.
c) De kenmerken van de vier reliëfvormen zijn:
Hooggebergte landschap (kenmerken)
met spitse toppen
onbegroeide rotsen
eeuwige sneeuw
wat gras op lagere toppen
Middelgebergte landschap (kenmerken)
afgeronde toppen
loofbomen
gras
akkers
Heuvelland landschap (kenmerken)
akkers
weilanden
bomen
gras
Laagland landschap (kenmerken)
weilanden
akkers
gras
bomen
a) Met schiereiland wordt bedoeld dat Europa aan drie kanten is omringd door de zee. Dus in het noorden, zuiden en westen.
b) De opvallende kenmerk van de vorm van Europa is dat Europa veel onregelmatige vormen heeft zoals inhammen en (schier) eilanden.
a) De vijf klimaten die in Europa voorkomen zijn:?
1. Zeeklimaat
2. Middellandse Zeeklimaat
3. Droog klimaat
4. Landklimaat
5. Toendraklimaat
b) Twee kenmerken van elk klimaat dat in Europa voorkomt zijn:
1. Zeeklimaat: hele jaar neerslag, in juni, juli en augustus minstens 50 mm neerslag, nooit is de gemiddelde temperatuur hoger dan 18 °C (gematigde temperatuur).
2. Middellandse Zeeklimaat: warme droge zomers, het strand klimaat van Europa, komt ook voor aan de noordkust van Afrika.(lage breedteligging)
3. Droog klimaat: gemiddeld per jaar minder dan 250 mm neerslag, komt voor in delen van Zuid-Spanje.Er valt bijna geen regen.
4. Landklimaat: neerslag in de winter (altijd als sneeuw), komt voor in het binnenland van Europa, in de winter kouder dan gemiddeld -3 °C.
5. Toendraklimaat: komt voor in het uiterste noorden van Europa, in de warmste maand(zomertemperatuur) is de gemiddelde temperatuur lager dan 10 °C, dus koude zomers, want het is er te koud.(winter, beneden -10 °C), erg koude winters.
a) De rivier Rhône ligt In het zuiden van Zwitserland rond de steden Sion (Rhône dal) en Brig.
b) De Rhône begint als een gletsjerrivier betekent dat de rivier het smeltwater van een gletsjer (ijsmassa die gevormd wordt uit sneeuw) afvoert.
c) De klimaat die heerst in het Rhône dal is zeeklimaat en dat is heel gunstig om landbouw uit te oefenen. Bijvoorbeeld er zijn wijngaarden, akkers, weilanden en boomgaarden met abrikozen, kersen en perziken.
a) Gematigde zone: dat is het gebied tussen de breedtecirkels van 23½ en 66½° N.B. en 23½ en 66½° Z.B. Gematigd wil zeggen: niet te warm en niet te koud.
b) Hoge breedte: is de ligging van een plaats ver van de evenaar (meer dan 60°).
c) Lage breedte: is de ligging van een plaats dicht bij de evenaar (minder dan 30°)
d) Subtropen: dat is het deel van de gematigde zone dat het dichtst bij de tropen ligt (sub = onder). Het is er minder warm dan in de tropen, maar warmer dan in de rest van de gematigde zone.
e) Poolstreken: is het gebied ten noorden van 66½° N.B. en ten zuiden van 66½° Z.B.
a) Aanlandige wind: wind vanaf zee. Het heet ook zeewind.
b) Aflandige wind: wind vanaf land. het heet ook landwind
c) Poolnacht: periode in de winter waarin in de poolstreken de zon niet opkomt.
d)Midzomernacht: periode in de zomer in de poolstreken waarin de zon niet ondergaat.
a) Stuwingsregen: de stijgende lucht komt tegen een gebergte, de vochtige lucht wordt omhoog gestuwd, koelt af en brengt regen. Dit wordt ook wel de loefzijde genoemd.
b) Regenschaduw: wordt ook wel de lijzijde genoemd, dat is de kant van de berg die uit de wind ligt. Hier daalt de lucht en wordt warmer met het gevolg weinig of geen neerslag.
a) Boomgrens is de grens in de bergen waarboven het te koud is voor bomen. In de Alpen ligt de boomgrens ongeveer tussen de 1800 en 2200 meter
b) Permafrost: is permanent bevroren ondergrond. Normaal gesproken ontdooit in de zomer alleen de bovenste laag.(toendra)
c) Taiga: uitgestrekt en vochtig gebied van naaldbossen in de noordelijke poolstreken tussen de 50° en 55° noorderbreedte.
a) Twee factoren waardoor er langs de kusten van West- en Noord-Europa warmer is dan in het binnenland van Europa zijn:
1. Het warme water van de Golfstroom.
2. De aanlandige wind uit het westen
b) Als er sprake is van aflandige wind, dan wordt het in de zomer warmer en in de winter kouder.
c) Bij een aanlandige wind wordt het in de zomer minder warm (verkoeling) en in de winter minder koud (dooi).
Een bewering voor de poolnacht is dat een periode in de winter komt de zon niet op in de poolstreken.
Een bewering voor de midzomernacht is dat een periode in de zomer de zon niet ondergaat in de poolstreken.
Dat de temperatuurverdelingen apart zijn in Noorwegen en Zweden door het Scandinavisch Hoogland is als volgt te verklaren: in Zweden is het in de winter kouder dan in Noorwegen en in de zomer is het warmer. Dus gebergtes kunnen werken als een klimaatscheiding. Hoe hoger je komt , hoe l=kouder het wordt.
a) Een belangrijke verschil tussen het Zeeklimaat en Middellands zeeklimaat is dat de zomer bij het Middellandse Zeeklimaat droger en warmer is.
b) De kenmerken die horen bij het landklimaat zijn:
1. Minder neerslag dan bij het zeeklimaat
2. Erg koude winters
3. Hete zomers
De bewoonbaarheid van Europa is te verklaren doordat er weinig hoge gebergten zijn, er is veel laagland en er is sprake van een gematigd klimaat (zeeklimaat) met dus voldoende neerslag.
In de Alpen wonen er weinig mensen vanwege het sterke reliëf en het ongunstige hooggebergteklimaat (de temperaturen zijn altijd onder 0 °C.
a) De mensen die in de zijdalen van het Rhônedal wonen, leven van de veeteelt in de zomer en van de toerisme gedurende het hele jaar.
b) Twee soorten hoogtegordels zijn:
Alpenweide: grassen, kruiden en lage struikjes.
Rotsgordel: door kou en harde ondergrond weinig planten.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.