All Right MAX
- Hoofdstuk 6 - England: Oxbridge
oefentoetsen & antwoorden
MAX
Klas 3|Havo
Toets Engels
All Right MAX
Online maken
Toets afdrukken
a) supposedly (lesson 2) > vermoedelijk
b) to be ahead of the game (lesson 5) > voorloper zijn
c) vocational education (lesson 3) > beroepsonderwijs
d) chain reaction (lesson 2) > kettingreactie
e) to wing it (lesson 4) > improviseren
f) illiterate (lesson 3) > ongeletterd
g) to date back to (lesson 2) > dateren van
h) pun (lesson 4) > woordspeling
i) artefact (lesson 2) > kunstvoorwerp
j) varsity match (lesson 5) > wedstrijd tussen de universiteiten van Oxf. en Camb.
k) medieval (lesson 2) > middeleeuws
l) to make a name for yourself (lesson 4) > bekend; beroemd worden
m) to weigh in (lesson 5) > bijdragen (aan)
n) sixth form (lesson 3) > bovenbouw vwo
o) resistance (lesson 5) > weerstand
p) scholar (lesson 2) > geleerde
q) to scoff (lesson 4) > lachen om iets wat je belachelijk vindt
r) tutorial (lesson 3) > klein werkcollege
s) to crush (lesson 5) > verpletteren
t) to be up against it (lesson 5) > in de moeilijkheden zitten
u) to sink or swim (lesson 5) > zwemmen of verzuipen
v) offensive (lesson 4) > beledigend
a) hbo-instelling (lesson 3) > university of applied sciences
b) inhalen (lesson 5) > to overtake
c) herinnering (lesson 2) > recollection
d) willekeurig (lesson 4) > random
e) verzoek tot toelating indienen (lesson 3) > to apply for
f) opmerkelijk (lesson 2) > remarkable
g) natuurkunde (lesson 3) > physics
h) nek aan nek zijn (lesson 5) > to be neck and neck
i) vertegenwoordigen (lesson 2) > represent
j) zacht uitgedrukt (lesson 4) > an understatement
k) tijdperk (lesson 2) > age
l) gewaagde (lesson 4) > bold
m) scriptie (lesson 3) > thesis
n) toegang (lesson 2) > access
o) reputatie (lesson 5) > reputation
p) toevoeging (lesson 4) > addition
q) techniek (lesson 3) > engineering
r) nieuweling (lesson 4) > newcomer
s) toeschouwer (lesson 5) > spectator
t) ontroerend (lesson 4) > moving
u) heftig/hevig (lesson 5) > fierce
v) opletten of iets gebeurt (lesson 4) > keep an eye out for
a) Dit zijn de onderwerpen die ik ga bespreken tijdens mijn presentatie. (expressions B)
These are the points I’ll cover in my presentation.
b) Daarmee kom ik aan het einde van mijn presentatie. Bedankt voor jullie aandacht. (expressions C)
That bring me to the end of my presentation; thanks for your attention.
c) Voordat ik begin, weet iemand wie het boek heeft geschreven? (expressions A)
Before I start, does anyone know who wrote the book
d) Nu wil ik het graag hebben over de setting. (expressions B)
Now I’d like to talk about the setting.
e) Ik beantwoord nu graag jullie vragen (expressions D)
I will be happy to answer your questions now.
f) Het is onwaarschijnlijk dat ze gelijk zullen komen met hun rivalen. (expressions E)
It’s unlikely that they’ll catch up with their rivals.
g) Daarna gaan we kijken waar het verhaal zich afspeelt. (expressions B)
Then we’ll look at the setting.
h) Goedemorgen. Ik ben Robert en ik ga iets vertellen over mijn favoriete boek. (expressions A)
Good morning. I’m Robert and I’m going to tell you about my favourite book.
i) Dus, om het samen te vatten, dit waren de hoofdpunten van mijn presentatie.. (expressions C)
So, to summarise, these were the main points of my presentation.
j) Ik wed dat we ze weer zullen verslaan. (expressions E)
I’ll bet we defeat them again.
k) Als je vragen hebt, stel ze gerust. (expressions D)
If you have any questions, please don’t hesitate to ask.
l) Dank jullie wel voor het luisteren. (expressions C).
Thank you all for listening.
m) Het zou mij niets verbazen als zij de wedstrijd verloren. (expressions E)
I wouldn’t be surprised if they lost the competition.
a)
Bijwoorden van frequentie (hoe vaak iets gebeurt)
Bijwoorden over mate
Bijwoorden over hoe
Bijwoorden van tijd
Bijwoorden van plaats
b)
Bijwoorden van frequentie (hoe vaak iets gebeurt)
VOOR het hoofdwerkwoord (belangrijkste werkwoord van de zin)
In een vraagzin NA het onderwerp
NA een vorm van ‘to be’
Bijwoorden van mate (very, almost, just, incredibly etc.)
VOOR het woord waarover ze iets zeggen
Bijwoorden over hoe
VOOR het hoofdwerkwoord (belangrijkste werkwoord van de zin)
NA het voorwerp (Open the door carefully)
Bijwoorden van plaats (waar?)
> De ‘p’ komt voor de ‘t’ in het alfabet, ook in de zinsvolgorde komt de plaats voor de tijd (ezelsbruggetje).
Bijwoorden van tijd (wanneer?)
De ‘t’ komt na de ‘p’ in het alfabet, ook in de zinsvolgorde komt de tijd na de plaats (ezelsbruggetje).
a) She lived there for 2 years (nu woont hij er niet meer).
b) She has lived there for 2 years (hij woont er nog steeds).
c) She had lived there for 2 years, before he moved to Rotterdam.
a) bled
b) bouwen
c) bought
d) blow
e) shone
f) slept
g) thrown
h) write
i) made
j) left
a) second
b) zero
c) first
a) If she doesn’t put on sunscreen, she gets
b) Water boils if you heat it
c) If we don’t play, we won’t win
d) She will receive,…if she works
e) If you studied …, you wouldn’t fail
f) They wouldn’t have trouble, if they behaved
Tip:
Zero conditional: gaat altijd om feiten, water kookt nu eenmaal op zoveel graden.
First conditional: de mogelijkheid bestaat dat dit gaat gebeuren indien er voldaan wordt aan de voorwaarde.
Second conditional: ook mogelijkheid, maar eigenlijk heel onwaarschijnlijk.
a) He usually plays the guitar in the afternoon.
b) I always empty the dishwasher in the morning.
c) Can your friend swim very well?
d) We normally go to the pub in London on Saturdays.
e) My father forgot to put on his shoes this morning.
f) Some people think rhino horn has very special powers.
Tip: De woordvolgorde in het Engels staat vrij vast. In principe is deze als volgt: wie (onderwerp) doet (alle werkwoord) wat/wie (lijdend voorwerp/meewerkend voorwerp) waar (bepaling van plaats) wanneer (bepaling van tijd). Een bijwoord kan op verschillende plaatsen komen in de zin. Dat is meestal voor het woord waar het wat over zegt (werkwoord/bijwoord/bijvoeglijk naamwoord). Als het werkwoord een vorm van to be is dan staat het bijwoord erna. Let op dat vragende zinnen een andere volgorde hebben. Dan staat er altijd een werkwoord vooraan de zin!
a) It was a cold and rainy Sunday, so I decided to finish the essay that I had started writing a few days before.
had started = past perfect = blikt terug op iets voorafgaand
b) I switched on the computer and opened the document.
c) Then I began looking for my notes that I had handwritten on a sheet of paper.
had handwritten = past perfect = blikt terug op iets voorafgaand
d) But the notes were not on my desk and I could not remember where I had put them.
had put = past perfect = blikt terug op iets voorafgaand
e) I turned the whole house upside down.
a) Yesterday, he ….. (to meet) my sister for the first time. So today they ….. (to know) each other for only one day.
met (past simple, afgesloten actie uit het verleden - ‘yesterday’)
have known (present perfect, ervaringen tot nu toe - ‘for’)
b) Several weeks ago I ….. (to buy) new jeans and today I am wearing them for the first time.
bought (past simple, afgesloten actie uit het verleden - ‘ago’ - onregelmatige vorm)
c) When we arrived, the plane …… (already - land).
d) had already landed (past perfect, afgelopen voordat iets anders af was gelopen)
d) Angela knew what the book was about because she …….(see) the film.
c) had seen (past perfect, afgelopen voordat iets anders af was gelopen)
1. Had been driving
2. Broke down
3. Were driving
4. Heard
5. Stopped
6. Got out
7. Opened
8. Sat
9. Waited
10. Had never been
11. Have been
12. Has never shown
13. Have been telling/have told
14. Looked
15. Knew
16. Had worked
17. Moved
18. Got
19. Looked
20. Have had
21. Seemed
22. Had heated up
23. Crawled
24. Had worked
25. Pulled up
26. Was driving
27. Saw
28. Have you had
29. Stopped
30. Were driving/drove
31. Have been working/have worked
32. Helped
33. Arrived
Tip:
Past simple: feiten, gewoonten en regelmatigheden in het verleden.
- My mother gave my sister a kiss yesterday (feit) --> past simple
Present perfect: zin zegt iets over het verleden en is nu nog bezig of heeft nu nog invloed heeft.
- We have lived in Germany since 2000 (nu nog bezig) --> present perfect
Past perfect: meerdere momenten in het verleden worden besproken. De past perfect gebruik je voor dat wat het langst geleden is en de past simple voor dat wat minder lang geleden heeft plaatsgevonden.
- Before they went to the disco, they had finished their homework --> past perfect
a) were - wouldJe kiest hier voor de second conditional, want je praat over een zeer onwaarschijnlijke situatie. Het deel in de if-clause is de past simple, de andere clause bestaat uit would + hele werkwoord.b) will pass - studyDit is een echte situatie met een goede kans dat het kan gebeuren, daarom kies je voor de first conditional. Het deel in de if-clause is de present simple, de andere clause bestaat uit will + hele werkwoord.c) go - will goDit is een echte situatie met een goede kans dat het kan gebeuren, daarom kies je voor de first conditional. Het deel in de if-clause is de present simple, de andere clause bestaat uit will + hele werkwoord.d) does not put on - getsAls aan de voorwaarde wordt gedaan, gebeurt het 100% zeker, dus kies je voor de zero- conditional.e) were - would getJe kiest hier voor de second conditional, want je praat over een zeer onwaarschijnlijke situatie. Het deel in de if-clause is de past simple, de andere clause bestaat uit would + hele werkwoord.f) don’t see - will seeDit is een echte situatie met een goede kans dat het kan gebeuren, daarom kies je voor de first conditional. Het deel in de if-clause is de present simple, de andere clause bestaat uit will + hele werkwoord.g) would get - spokeJe kiest hier voor de second conditional, want je praat over een zeer onwaarschijnlijke situatie. Het deel in de if-clause is de past simple, de andere clause bestaat uit would + hele werkwoord.h) would be - hadJe kiest hier voor de second conditional, want je praat over een zeer onwaarschijnlijke situatie. Het deel in de if-clause is de past simple, de andere clause bestaat uit would + hele werkwoord.i) will be - waitDit is een echte situatie met een goede kans dat het kan gebeuren, daarom kies je voor de first conditional. Het deel in de if-clause is de present simple, de andere clause bestaat uit will + hele werkwoord.j) heat - boilsAls aan de voorwaarde wordt gedaan, gebeurt het 100% zeker, dus kies je voor de zero- conditional.
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.