All Right! MAX - Hoofdstuk 1 - England oefentoetsen & antwoorden

a) moeilijk  b) aardrijkskunde  c) gym  d) middelbare school  e) gescheiden (zijn)  f) buurman; buurvrouw  g) in het buitenland  h) grens  i) hoofdstad  j) volkslied  k) kaal  l) knap (uiterlijk)  m) schouderlengte  a) desk  b) pencil case  c) highlighter  d) middle  e) cousin (male and female)  f) dislike  g) daughter  h) Australia  i) Europe  j) nationality  k) the United Kingdom; the UK  l) to describe  m) to smile  n) small  o) quite  a) Pleased to meet you. I am Myra.  b) I want you to meet my sister.  c) I am 14 (years old).  d) I’ve got a sister and two brothers.  e) I was born in the Netherlands.  f)  (Hello.) How are you? g) That’s a shame.  h) I’m sorry but I have to go.  i) I like watching films and eating pizza.  j) I enjoy gaming.  k) I’ve got blue eyes and contact lenses.  l) He has got pale/ light/ dark skin.  m) I look like my big brother.  a) Je gebruikt persoonlijke voornaamwoorden (personal pronouns) in plaats van namen van personen, dieren of dingen.    Bijvoorbeeld: She is my sister.He is my uncle I walk to school on Fridays. Will you walk with me?They eat lunch together.  b) De twee vormen zijn: onderwerpsvorm en voorwerpsvorm  Voorbeeld: onderwerpsvorm I go to the library every Friday. She left  school at 12 p.m. . Voorbeeld: voorwerpsvorm Would you like to eat with us?You can come with me to the store.  c) Enkelvoud onderwerpsvorm en voorwerpsvorm:  I (onderwerpsvorm) -  me voorwerpsvorm you (onderwerpsvorm – you (voorwerpsvorm) he, she, it (onderwerpsvorm) – him, her, it (voorwerpsvorm)  d) Meervoud onderwerpsvorm en voorwerpsvorm: we (onderwerpsvorm) – us (voorwerpsvorm) you (onderwerpsvorm – you (voorwerpsvorm) they (onderwerpsvorm) – them (voorwerpsvorm)    a) vorm van to be (+)  I am Australian. (+)You are Australian. (+)He is Australian. (+)They are Australian. (+) b) Als je wilt zeggen dat iets niet zo is gebruik je to be + not. Not staat achter de vorm van to be. Bijvoorbeeld: She is not going to the party. (-)  c) vorm van to be (-)   I am not Australian. (-) You are not Australian. (-) She is not Australian. (-) We are not Australian. (-)  d) vorm van to be (?) Am I Australian? (?)Are you Australina? (?)Is it Australian? (?) a) Je gebruikt have got of has got als je wilt zeggen dat iemand iets heeft Bijvoorbeeld: I have got two new bags. (+)She has got two new bags. (+)  b) Je gebruikt have not got of has not got als je wilt zeggen dat iemand iets niet heeft.  Bijvoorbeeld: You have not got the same books. (-)My dog has not got black fur. (-) c) Je gebruikt have (not) bij I, you, we en they.  Bijvoorbeeld: I have (not) got new shoes. (+) (-)You have (not) got the new movie. (+) (-)We have (not) got the latest sneakers. (+) (-)They have (not) got the right books. (+) (-)  a) I  (enkelvoud) b) him (enkelvoud) c) We (meervoud) d) It (enkelvoud) e) me (enkelvoud) f) him (enkelvoud) g) us (meervoud) h) them (meervoud) i) You (meervoud) j) She (enkelvoud) k) He (enkelvoud) l) You (enkelvoud)   a)  Suzan’s  : verkorte vorm in bevestigende zinnen  (+ short)  b) I am  : standaardvorm in bevestigende zinnen  (+) c) They’re  : verkorte vorm in bevestigende zinnen  (+ short)  d)  You are not : standaardvorm in ontkennende zinnen  (-) e) It isn’t  : verkorte vorm in ontkennende zinnen  (- short) f) Are we: standaardvorm vragend zinnen (?)  g) James is : standaardvorm in bevestigende zinnen  (+) h) Is Mary : standaardvorm vragend zinnen (?)    a) Have you got (?) b) They’ve got (+ short)  c) has not got (-)  d) I’ve not got  (- short)  e) has got (+) f) Has he got (?) g) I’ve got ( + short)    a) Jessie has got blonde hair. (+)  (voorbeeld)  b) I’ve not got blue jeans. (-)  c) Has your aunt got green eyes? (?) d) She’s got a black backpack. (+ short)  e) They have not got a lot of followers. (-)  f) Have they got four children? (?) g) Tessa’s got long brown hair. (+ short)