All Right! MAX - Hoofdstuk 3 - New York oefentoetsen & antwoorden

a) uitstappen  b) perron  c) In / naar de binnenstad  d) opstappen  e) vredig  f) onbeleefd   g) druk; met veel mensen  h) kantoorgebouw  i) ruimte  j) woonboot  k) toren   l) een feestje geven  m) samen   n) middernacht   o) verkleden      a) car  b) slow   c) journey   d) plane   e) scared   f) funny g) jealous  h) city  i) hospital  j) factory   k) building   l) lift (UK) ; elevator (US)  m) amazing  n) cake   o) present     a) What’s wrong? – He’s just a little shy.  b) Are you okay? – No, I’m really worried about this audition.  c) Is everything alright with you? d) Pardon (me)?  e) I’m sorry, I didn’t get that.  f)  He’s often quite worried.  g) He seems a bit nervous.  h) My brother is lazy and moody.  i) May I have your attention, please? j) Am I interrupting?   k) Love,   l) All the best,    m) I hope you are well.   n) Looking forward to seeing you again.  o) Have fun!    a) Bij één lettergreep woorden voeg je -er toe aan de basisvorm bij de vergrotende trap. En bij de overtreffende trap voeg je -est toe aan de basisvorm.   Bijvoorbeeld:  long (basisvorm) – longer (vergrotende trap) – longest (overtreffende trap)  big (basisvorm) – bigger (vergrotende trap) – biggest (overtreffende trap)  Let op! : één lettergreep die eindigt met klinker + medeklinker hier verdubbel je de laatste medeklinker: thin – thinner -thinnest  b) Bij woorden met twee of meer lettergrepen gebruik je more bij de vergrotende trap en most bij de overtreffende trap.   Bijvoorbeeld: beautiful (basisvorm) – more beautiful (vergrotende trap) – most beautiful (overtreffende trap)  comfortable (basisvorm) – more comfortable (vergrotende trap) – most comfortable (overtreffende trap)  c) Als een woord eindigt op een -y dan vervalt de -y en zet je er -ier of iest achter:  Bijvoorbeeld: busy (basisvorm) – busier (vergrotende trap) – busiest (overtreffende trap)  easy (basisvorm) – easier (vergrotende trap) – easiest (overtreffende trap) a) De present continuous gebruik je als je wilt zeggen dat iets bezig is op het moment dat je erover praat of schrijft.  Bijvoorbeeld:  I am running at the moment.  She is training right now.  You’re not  listening now.  b) Bij woorden die eindigen op een -e  vervalt de -e aan het einde van het woord voor dat je de -ing achter zet. En woorden die eindigen op een -ie worden een -y, dan voeg je de -ing toe aan het woord.  Kijk goed naar de voorbeelden.  Bijvoorbeeld:  live -> living  move -> moving  die -> dying  lie -> lying  c) Soms verdubbelt de laatste letter van het woord. Dat is meestal zo bij korte woorden die eindigen op één klinker + één medeklinker:   Bijvoorbeeld: model -> modelling  begin -> beginning  get -> getting  swim -> swimming    a) As een zin in de present simple staat, staat er meestal tijdsbepaling woorden zoals altijd, vaak, regelmatig, som of nooit in de zin.     Bijvoorbeeld:  I always go to the cinema on Fridays. (+) Tina never goes to the cinema on Fridays.  (-) We usually go to the cinema on Fridays. (+) My parents sometimes go to the cinema on Fridays. (+) b) Als een zin in de present continuous staat, geeft het aan dat iets bezig is of aan de gang is op het moment dat je erover praat of schrijft. Bijvoorbeeld:  Jen is working at the moment. (+) Judy is working on it right now. (+) We are singing  now. (+) a) cheap – cheaper – cheapest   b) big – bigger - biggest  c)  good – better – best  d) tiny – tinier -tiniest  e) bad – worse -worst  f) beautiful – more beautiful – most beautiful  g) nice – nicer – nicest  h) comfortable – more comfortable – most comfortable  i) expensive – more expensive – most expensive    a) Travelling by plane is fast. (vergrotende trap – by train). Travelling by plane is faster than travelling by train.  b) The backseat is comfortable. (vergrotende trap – the front seat) The backseat is more comfortable than the front seat.   c) Biking is easy. (overtreffende trap – way to get to the park) Biking is the easiest way to get to the park.  d) Taking the taxi is expensive. (overtreffende trap – way to get to the airport) Taking the taxi is the most expensive way to get to the airport.  e) Anna’s hair is long. (vergrotende trap – Julie’s hair)  Anna’s hair is longer than Julie’s hair. f) James is strong. (overtreffende trap – of us all)   James is the strongest of us all.  g) Anna is beautiful. (vergrotende trap – Maxime)  Anna is more beautiful than Maxime.  h) My uncle is fast. (vergrotende trap – my cousin Mark) My uncle is faster than my cousin Mark.    a)  (they – to sing – Christmas songs?) Are they singing Christmas songs? b) (Priscilla – to eat – Mc Donald’s?)  Is Priscilla eating Mcdonalds? c) (those children – to play – in the park?)  Are those children playing in the park? d) (Naomi – to buy – the latest iPhone?)  Is Naomi buying the latest iPhone?  e) (the twins – to drink – the tea?)  Are the twins drinking tea? f) (my cousins – to come – to the party?)  Are my cousins coming to the party? g) (to school – to close – at 5 p.m. ? Is the school closing at 5 p.m. ?   a)  The class is having a great time at Disney. – present continuous  b) Trisha and Marian go to the beach every weekend. -  present simple  c) My aunt buys a new car every five years. -  present simple d) Are they getting new bikes for their birthday? – present continuous  e) Does Paul get season tickets to the game yearly? – present simple  f) My cousins and I are going to the show right now. – present continuous  g) I go to school by bike every morning. -  present simple