All Right MAX - Hoofdstuk 1 - England: the North West oefentoetsen & antwoorden

a) platenmaatschappij b) levendig c) meest populaire tijd d) voorkeur e) aanval f) complex g) algemeen bekende naam h) middelen i) scheuren j) ongelijkheid k) aanbidden l) laf m) oprechtheid a) catchy b) track c) to perform d) crowd e) to compete f) dull g) to support h) cardboard i) labour j) opportunity k) to customise l) caring m) modest n) lively a) Why don't we go to the stadium together? b) That's really kind of you, but I can't. c) Can I suggest an alternative? d) Would it be possible for you to pick me up? e) Yes, by all means, let's do that! f) I 'd much rather go and see the women's team. g) I'm not actually that fond of football. h) Why do football fans have to be so tribal? i) I have to admit I never imagined it would be so good. j) She gives the impression of being all cool and glamorous, but she is actually very modest. k) She is the kind of person who is forever trying to keep the peace. a) Je gebruikt de past simple om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen. b) werkwoord + ed of 2e rijtje van de onregelmatige werkwoorden. c) De betrekkelijke voornaamwoorden zijn who, whose, which, whom en that. d) Who gebruik je bij personen. Whose gebruik je om terug te wijzen naar personen dieren of dingen. Je geeft dan aan van wie iets is of waar iets bij hoort. Which gebruik je bij dieren en dingen. Met whom verwijs je terug naar naar mensen direct na een voorzetsel. That gebruik je bij personen, dieren en dingen; that is informeler. e) Als je je betrekkelijke bijzin begint met een voorzetsel, verandert who in whom. Dit is formeler. f) Whose betekent ‘wiens’, ‘van wie’ of ‘waarvan’. g) door -er achter of more voor het bijvoeglijk naamwoord te zetten. h) door -est achter of most voor het bijvoeglijk naamwoord te zetten Tip: Zorg dat je ook altijd de regels kent die in het boek staan. Vooral de regels die over de verschillende tijden gaan. a) Have you bought your bus ticket yet? In het verleden begonnen en duurt nog steeds voort  = present perfect. Zie ook signaalwoord 'yet'. b) The bath room is a complete mess! What have the children been doing? Iets in het heden is het gevolgd van iets dat in het verleden is gebeurd én een poosje heeft geduurd (anders was het niet zo'n gigantische rommel). = present perfect continuous. c) Sem has  been learning to drive for seven years! Nadruk ligt op de tijdsduur = present perfect continuous. d) Roy has already had dinner, so he’ll meet us later. In het verleden begonnen en duurt nog steeds voort = present perfect. e) How much tea has she drunk this morning? In het verleden begonnen en duurt nog steeds voort = present perfect. Ze heeft nu nog steeds vanochtend een X aantal glazen thee gedronken f) Jennifer has written three books. In het verleden begonnen en duurt nog steeds voort. = present perfect. g) I’ve done everything I needed to do today! Hurray! In het verleden begonnen en duurt nog steeds voort. = present perfect. h) It hasn’t rained all summer, so the garden is dead. De nadruk ligt op het resultaat van iets dat in het verleden is gebeurd. i) I’ve read your book. Here it is, thank you. In het verleden begonnen en duurt nog steeds voort. = present perfect. j) He’s forgotten how to get to my work. In het verleden begonnen en duurt nog steeds voort. = present perfect. a) He was sleeping when the doorbell rang. b) We were eating dinner at 8pm last night. c) Yesterday I went to the post office, bought some fruit at the supermarket and read a book in the park in the afternoon. d) We were watching TV when we heard a loud noise. e) Julie was in the garden when Laurence arrived. f) A: What were you doing at 3pm yesterday? B: I was cleaning my house. g) Last year I visited Paris and Rome. h) They were having dinner when the police came to the door. i) He was working in the garden when he found the money. j) Laura was studying at 11pm last night. a) angrier b) beautiful c) most beautiful d) worse e) worst f) big g) bigger h) closer i) more expensive j) most expensive Tip: zorg dat je de regels kent van de vergrotende en overtreffende trap. Bij één lettergreep krijg je -er/-est. Bij twee lettergrepen die eindigen op -le, -er, -ow, -y krijg je ook -er/-est. Bij andere woorden met twee lettergrepen zet je more/most voor het woord. Bij drie of meer lettergrepen gebruik je ook more/most. a) B b) A c) C d) C e) A a) who, that (architect is persoon, dus who, maar ook that mag omdat er geen komma’s staan. Je kunt het niet weglaten omdat het volgende woord een werkwoord is). b) which (hotel is een ding, dus which. That mag niet omdat er een komma staat.  Je moet een voornaamwoord gebruiken omdat het volgende woord een werkwoord is). c) who, X (sales assistant is een persoon, dus who, that mag niet omdat er een komma staat, je kan het ook weglaten omdat I een voornaamwoord is. d) who (girl is persoon dus who) e) which, that, X (which omdat het om een ding gaat (korting), that omdat er geen komma staat, x omdat we een voornaamwoord is). Tip: Je gebruikt who bij personen, which bij dieren en dingen en that bij personen, dieren en dingen. Je mag that alleen gebruiken als er geen komma voor de betrekkelijke bijzin staat. Je mag een betrekkelijk voornaamwoord weglaten als het volgende woord in de betrekkelijke bijzin een voornaamwoord is (dus niet bij een werkwoord!) a) as expensive as b) taller c) most popular d) healthier e) as easy as f) more important g) least Tip:  Als dingen ‘hetzelfde’ zijn, kun je ook as … as gebruiken. Hou er dus rekening mee dat dit ook een optie is zo’n opdracht met comparisons.