Geschiedenis Werkplaats 3e ed - Hoofdstuk 6 - Nationalisme en imperialisme oefentoetsen & antwoorden

• a. natiestaat: een staat waarin een volk woont. 
• b. communicatierevolutie: ingrijpende uitvinding op het gebied van communicatie. 
• c. afzetgebieden: gebieden waar je producten verkoopt. 
• d. genocide: volkerenmoord 
• e. modern imperialisme: veroveren van gebieden in Azië en Afrika.  
• f. invloedsfeer: gebied waar een ander land min of meer bepaalt wat er gebeurt. 
• g. protectoraat: gebied dat door een ander land wordt beschermd. 
• h. kastenstelsel: systeem met gescheiden sociale klassen. 
• i. mesties: iemand met Europese voorouders.

  De juiste combinaties: 1IV, 2VI, 3V, 4II, 5I, 6III
 

• a. Een goed antwoord bevat de volgende elementen:
  • Rockefeller was een Amerikaans zakenman;
  • bezat grote bedrijven en
  • probeerde veel te doen voor arme mensen.

• b. Een goed antwoord bevat de volgende elementen:
  • Dekker was een Nederlandse schrijver
  • hij had kritiek op het Nederlandse optreden in Indonesië en
  • uitte zijn kritiek in zijn boek Max Havelaar.

  De juiste volgorde is:

• 1. De Britten maken van Zuid-Afrika een kolonie.
• 2. De Verenigde Staten verklaren zich onafhankelijk van Groot-Brittannië.
• 3. In Latijns-Amerika zijn alleen Cuba en Puerto Rico nog gekolonialiseerd.
• 6. Noord-Afrika wordt verdeeld tijdens de conferentie van Berlijn.
• 5. Libië wordt een Italiaanse kolonie.
• 4. Japan lijft Korea in bij het Japanse keizerrijk.

Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen:

• 1. Een uitleg van wat nodig is voor een langdurige vrede.
• Enkele voorbeelden:
• Een langdurige vrede kon alleen worden gesloten 
  • als alle grote landen tevreden zijn.
  • alle landen mee wilden werken aan de uitvoering.
• 2. Een uitleg waarom een zware straf dan onverstandig is.
• Bijvoorbeeld:
  • Als Frankrijk zwaar gestraft zou worden, zou Frankrijk ontevreden zijn en oorlog .

  Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen:

• 1. Een uitleg van de transportrevolutie.
• Bijvoorbeeld:
  • Er konden meer goederen sneller worden verplaatst (naar andere landen).
• 2. Een uitleg van hoe dat bijdraagt aan het veroveren van andere landen.
• Bijvoorbeeld:
  • Daardoor konden veel (zware) wapens snel worden verplaatst naar de landen die veroverd moesten worden.

  Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen:

• 1. Een uitleg wat nodig is voor industrialisatie:
• Enkele voorbeelden:
• Voor een snelle industrialisatie
  • zijn veel arbeiders nodig.
  • veel mensen nodig die de producten uit de fabrieken kopen.
• 2. Een link met de immigranten.
• Enkele voorbeelden:
• Immigranten
  • konden werken in de fabrieken
  • konden de producten kopen.

 

• Het is belangrijk dat je iets noemt dat de mensen in Latijns-Amerika hebben overgenomen.
• Enkele voorbeelden:
  • het christelijk geloof
  • het dansen van de tango

  Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen:

• 1. Het noemen van een besluit dat is genomen op het congres van Wenen.

• Bijvoorbeeld: Frankrijk moet een sterk buurland krijgen in het Noorden: Nederland en België werden samengevoegd.

• 2. Een verwijzing naar de bron.

• Bijvoorbeeld: Dit is te zien aan de groene kleur van Nederland en België.

  Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen:

• 1. Een uitleg het begrip racisme:
• Bijvoorbeeld;
  • Racisme: dat mensen met een andere huidskleur als minderwaardig worden gezien.
• 2. Hoe het begrip terug te zien zijn in de bron.
• Enkele voorbeelden:
  • blanken hebben een recht van overheersing.
  • blanken worden gehoorzaamd.

 

Bij dit soort vragen zijn meerdere antwoorden verdedigbaar. Het gaat om de uitleg.

Twee juiste antwoorden:

• 1. Juist omdat deze arbeiders zijn gefotografeerd op hun werk.
• 2. Nee, omdat je niet weet of de omstandigheden in andere fabrieken ook zo waren / de arbeiders wellicht eerst zijn verzorgd.