Geschiedenis Werkplaats 3e ed - Hoofdstuk 3 - Regenten en vorsten oefentoetsen & antwoorden

• a. minister: lid van de regering.
• b. stadhouder: hoogste regent opperbevelhebber.
• c. kapitalisme: economisch systeem dat gericht is op winst maken.
• d. oorlogsrecht: regels die gelden tijdens oorlogen.
• e. monopolie: alleenrecht
• f. wereldeconomie: systeem waarbij er wereldwijde handelscontacten zijn.
• g. pullfactoren: reden om je ergens te vestigen.
• h. pushfactoren: reden om iets te verlaten.
• i. energie: kracht waarmee je iets doet.
• j. natuurwet: regelmatig terugkerend natuurverschijnsel.

• a. De Hugenoten probeerden meer Fransen katholiek te maken (1).
  • Fout: katholiek.
  • Het moet zijn: protestant
• b. In een oligarchie hebben alle mannen invloed op het bestuur (1).
  • Fout: alle
  • Het moet zijn: belangrijkste
• c. In de Republiek kromp de werkgelijkheid in de 17e eeuw (2). 
  • Fout: kromp
  • Het moet zijn: groeide
• d. Engelsen bouwden factorijen op Java (3).
  • Fout: Engelsen
  • Het moet zijn: Nederlanders
• e. De Nederlandse republiek gedoogde geen afwijkende meningen (4).
  • Fout: geen
  • Het moet zijn: wel
• f. Het Nederlandse bestuur richtte wetenschappelijke academies op (5).
  • Fout: Nederlandse
  • Het moet zijn: Franse of Engelse

• 1II
• 2I
• 3III
• 4IV
• 5VI
• 6V

De nummers in volgorde zijn: 1 - 3 - 4 - 2 - 5 - 6.

De juiste volgorde van de gebeurtenissen is dus:

• De Beemster wordt ingepolderd.
• De VOC wordt opgericht.
• Er wordt begonnen met het maken van de grachtengordel.
• De WIC wordt opgericht.
• Lodewijk XIV valt de Nederlandse Republiek binnen.
• Mary volgt haar vader op en wordt koningin van Engeland.

• a .Enkele voorbeelden:
  • Hij had de macht om de rechten van andere mensen af te schaffen.
  • Hij kon zelf besluiten om een modern leger te bouwen.
• b. Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen:
  • 1. Een uitleg van een jeugdervaring. Bijvoorbeeld:
    Tijdens zijn jeugd was er een grote opstand onder edelen.
  • 2. Een uitleg van hoe dat leidt tot de wil om absolute macht. Lodewijk leerde hiervan dat edelen zo min mogelijk macht moesten hebben. Dat kon door het absolutisme.

Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen:

• 1. Een uitleg van het bestuur van de Republiek. Bijvoorbeeld:
  Er was niet een persoon met heel veel macht, maar veel mensen met een klein beetje macht.
• 2. Een uitleg van wat er anders is in Engeland en Frankrijk. Bijvoorbeeld:
  In Engeland en Frankrijk had een koning alle macht.

Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen:

• 1. Een uitleg van het begrip stapelmarkt.
• Bijvoorbeeld:
• In Amsterdam lagen heel veel producten uit vrijwel alle delen van de wereld opgeslagen.
• 2. Een uitleg van hoe dit leidt tot groeiende handel.
• Bijvoorbeeld:
• Handelaren trokken naar Amsterdam om zo gemakkelijk veel verschillende producten te kopen.

Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen:

• Een keuze:
• In dit geval: de VOC.
• Een toelichting:
• De VOC kon de buitenlandse concurrentie verslaan en maakte voornamelijk winst; de WIC kon dat niet en leed vaak verlies.

Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen:

• 1. Een vergelijking tussen beide tuinen.
• Bijvoorbeeld:
• Beide tuinen lijken erg op elkaar; de stadhouder heeft geprobeerd om de tuin uit het Paleis van Versailles na te maken.
• 2. Hoe daaruit af te leiden is dat de stadhouder graag koning wilde worden.
• Bijvoorbeeld:
• Door zich te gedragen als een koning probeerde hij deze titel te krijgen.

  Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen:

• 1. Een uitleg van de situatie in 1672.
• Bijvoorbeeld:
• Nederland werd van drie kanten aangevallen.
• 2. Een uitleg waarom veel mensen daardoor in paniek raakten.
• Veel mensen vermoedden dat dit het einde van het bestaan van de Republiek zou zijn en de vijanden al hun bezittingen zouden afpakken.

 

• a. Goede argumenten gaan in op de ‘goede’ kant van de Gouden Eeuw.
• Bijvoorbeeld:
• De Republiek beheerste de wereldhandel
• b. Goede argumenten gaan in op de ‘negatieve’ kanten van de Gouden Eeuw.
• Bijvoorbeeld: 
• De handel ging gepaard met geweld en onderdrukking.

 

• a. Wetenschappelijke Revolutie
• b. Goede antwoorden gaan in op de betekenis van deze wagen voor de oorlogsvoering.
• Bijvoorbeeld:
• Met deze wagen zouden troepen zich sneller kunnen verplaatsen.