Geschiedeniswerkplaats Historische Contexten 2e ed - Historische context 1 - Duitsland (1841 - 1945) oefentoetsen & antwoorden

a) Alliantiepolitiek: politiek van Duitsland om door allianties de vrede te bewaren. b) Censuur: controle van de pers. c) Dawesplan: steun van de VS aan Duitsland. d) Genocide: volkerenmoord. e) Imperialisme: vergroten het grondgebied van een staat. f) Nationalisme: grote vaderlandsliefde. g) Neurenberger wetten: wetten over wat joden wel en niet mogen. h) Rijksdag: parlement. i) Volksgemeinschaft: eenheid in het Duitse volk. j) Weltpolitiek: politiek om Duitsland meer invloed te geven in de wereld.   5-4-2-6-1-3   Juiste antwoorden gaan in op het agressieve karakter van Wilhelms’ politiek. Bijvoorbeeld: Wilhelm vond dat Duitsland meer recht had op invloed in de wereld en voerde een agressieve politiek om dit voor elkaar te krijgen.   Juiste antwoorden gaan in op het wantrouwen richting de regering. Bijvoorbeeld: De democratische regering werd gewantrouwd omdat ze een einde had gemaakt aan de oorlog door zich over te geven.   Juiste antwoorden gaan in op afhankelijkheid van de VS. Bijvoorbeeld: Door het Dawesplan was de Duitse economie erg afhankelijk geworden van de VS. Als daar iets mis zou gaan, zouden de Duitsers dat ook merken.   Juiste antwoorden gaan in op het feit dat vanaf toen de Duitsers werden teruggedrongen. Bijvoorbeeld: Na de Slag bij Stalingrad verloren de Duitsers steeds meer terrein aan de geallieerden.   a) Bismarck / Wilhelm I, omdat deze uitspraak past bij de alliantiepolitiek. b) Periode van de alliantiepolitiek. Deze duurde van 1871 tot 1888 of 1891.   Een voorbeeld van een juist antwoord: Duitsers zouden aangeven dat alle landen hadden meegedaan aan de wapenwedloop en de Duitsers zich daardoor bedreigd voelden.   a) Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een uitleg van de economische situatie in Europa. Bijvoorbeeld: Veel landen hadden grote economische problemen. 2. Waarom de inwoners van deze landen met jaloezie kijken naar wat in de bron staat. Bijvoorbeeld: Goebbels beschrijft in de bron dat er productiestijging plaatsvindt. Blijkbaar zijn er geen (grote) economische problemen. b) De crisis van het wereldkapitalisme, het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme of de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie.   Juiste antwoorden leggen uit waarin Lord Halifax verschilt van de schrijver van het tekstboek. Bijvoorbeeld: Volgens Halifax zorgde deze politiek voor eenheid in het land en stond de politiek in het teken op het voorbereiden op de oorlog, terwijl de schrijver van het tekstboek de politiek uitlegt als een tegen van zwakte.   Een juist antwoord bestaat uit de volgende elementen: 1. Een beschrijving van een probleem uit de Eerste Wereldoorlog. Bijvoorbeeld: Tijdens de Eerste Wereldoorlog vocht Duitsland tegelijkertijd in het oosten en in het westen. 2. Een uitleg waarom Hitler dat aan het begin van de Tweede Wereldoorlog wilde vermijden. Bijvoorbeeld: Hitler was bang dat dit weer zou gebeuren en Duitsland de oorlog zou verliezen.    Een voorbeeld van een juist antwoord: De oorlog is inmiddels een aardige tijd afgelopen. Nu komt er ook ruimte voor een ander perspectief.