Nieuw Nederlands 6e ed - Hoofdstuk 4 - Mooi oefentoetsen & antwoorden

Onjuist, want een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is In onderstaand stukje tekst vind je een feit, een mening en een argument. Lees dit stukje tekst. Geef bij iedere zin of ieder zinsgedeelte aan of het gaat om een feit, een mening of een argument. The Beatles gebruikten het woord ‘love’ maar liefst 613 keer gedurende hun carrière. Dat zouden meer mensen moeten doen, omdat de teksten tegenwoordig vooral scheldwoorden en seksistische opmerkingen bevatten. Feit (kun je controleren door het op te zoeken) Mening (hij vindt dat meer mensen dat zouden moeten doen) Argument (waarmee hij zijn mening van zin twee onderbouwt. 1. Ik heb gehoord dat er sinds mijn vertrek uit Darwin op internet en in andere media alweer berichten over mij verschijnen, die echt nergens op slaan. Laura vindt zelf dat deze nergens op slaan. Dit is haar mening. 2. En ik vind het nog steeds onbegrijpelijk dat er alsmaar weer zoveel onware berichtgeving door de Nederlandse media de wereld in wordt gestuurd. Laura schrijft: 'ik vind'. Dit geeft aan dat het haar mening is. a) Bosbranden Australië b) Door de droge winter. (staat letterlijk in de tekst) c) Beide d) Omdat er wel een vuurverbod geldt in de deelstaat, maar de show nog steeds doorgaat. e) Maar  f) De overheid, de gezaghebbers, de bazen → in de volgende zin staat dat ze allereerst boos zijn op de premier. Hiermee geven ze een voorbeeld. voor- of achtervoegsel betekenis anti- tegen ex- van vroeger, voormalig mis- verkeerd her- weer, opnieuw -heid een toestand     Meerdere antwoorden mogelijk, maar hieronder geven we twee goede voorbeelden. a) intercultureel → als iets verschillende culturen betreft b) onhygiënisch → niet hygiënisch c) werkloos → geen werk hebben   Aan wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? Het antwoord is het meewerkend voorwerp. Zin: pv wwg ow lv mv a)      werd werd aan de tand gevoeld de mysterieuze voorbijganger - - b)    was was ontslagen de agent - - c)    stond stond te vertellen  hij het verhaal  de hele klas  d)   heb heb gemaakt  je  een afspraak  - e)     vroeg vroeg uit te voeren de minister  de motie  de Kamer f)     heeft heeft meegenomen  mama  bloemen voor papa g)     had had nagelaten  de miljonair  een lekker bedragje de nierstichting  h) . moet moet geven  Je  water  je planten  i)    heb heb gestuurd  jij  dat rapport hem  j)   bloeien bloeien  de mooiste bloemen  -  -    a) Is dit het lokaal waar we de toets moeten maken? b) De klant met wie ik had afgesproken, kwam later. c) Het bedrijf waar we eerder zaken mee deden, is nu failliet verklaard. d) Kun jij de persoon aanwijzen aan wie ik dit cadeau mag overhandigen? e) Het fototoestel waarmee ik de modellen zou fotograferen, kostte een fortuin. f) We verwijderen asbest uit het gebouw waar we nu staan. g) Is de regisseur op wie we al een uur staan te wachten, ons misschien vergeten? h) De uitbreiding waarover een tijdje terug sprake van was, gaat niet door. i) Is dit alle ruimte waarover jullie beschikken? j) De accountant met wie je je financiën bespreekt, belde zojuist.     a) gebeurt (hij-vorm t.t., dus ik-vorm + t) b) word (ik-vorm t.t.) c) vind (jij/je achter de persoonsvorm t.t., dus je schrijft de ik-vorm) d) bespiedt (hij-vorm t.t., dus ik-vorm + t) e) verbaasd (voltooid deelwoord, dus woord langer maken of gebruikmaken van ‘t ex-kofschip. Hele werkwoord -en = verbaz. De z zit niet in ‘t ex-kofschip, dus je schrijft een d aan het eind.