Toets Economie

Cumulus Economie - Hoofdstuk 1. Geldzaken deel I - 1.1 Wat is economie? 1.2 Procenten en indexcijfers, 1.3 Inkomen oefentoetsen & antwoorden

1e editie

Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: procentrekenen, indexcijfers, soorten inkomens, inflatie, consumentenprijsindex (CPI), koopkracht, nominaal vs. reëel.

Cumulus Economie
Toets Economie
Cumulus Economie
Online maken
Toets afdrukken
kosten; niet indirecte langer; groterbreder; meer  Voor een primair inkomen moet je een tegenprestatie leveren, voor een overdrachtsinkomen hoeft dat niet.Toelichting: o   Als in een vraag om een vergelijking wordt gevraagd, maak de vergelijking dan ook altijd duidelijk in je antwoord. In dit geval dien je dus zowel primair inkomen en overdrachtsinkomen in je antwoord op te nemen. Dus niet: “bij de ene is een tegenprestatie nodig en bij de andere niet”.o   “Voor een primair inkomen moet je werken en voor een overdrachtsinkomen niet” is niet juist. Er zijn ook andere tegenprestaties die je kunt leveren om een primair inkomen te ontvangen.De vijf primaire inkomens zijn loon (uit arbeid), huur, rente, pacht en winst (uit vermogen).Overdrachtsinkomens zijn bijvoorbeeld uitkeringen zoals een AOW-uitkering, bedrijfs-pensioenuitkering, WW-uitkering, en toeslagen zoals de kinderopvangtoeslag, huurtoeslag of zorgtoeslag. Secundair inkomen (oftewel besteedbaar inkomen) = (primaire inkomens) + (overdrachtsinkomens) – (belastingen en premies). Toelichting: Bijvoorbeeld: iemand verdient in 2023 € 60.000 aan loon, € 1.000 aan rente,  € 500 aan kinderbijslag en moet in totaal € 20.000 afdragen aan belastingen en premies. Zijn secundair inkomen = 60.000 + 1.000 + 500 - 20.000 = € 41.500. Een procentuele verandering bereken je met (nieuw - oud) / oud x 100% ofwel (verandering) / basisgetal x 100%. Een procentpuntverandering is het absolute verschil tussen twee percentages. Je kunt het dus alleen berekenen als je twee percentages met elkaar vergelijkt. Je berekent dit door de twee percentages van elkaar af te halen. Eigenlijk doe je dus alleen (nieuw - oud). Zakgeld is een overdrachtsinkomen, want je hoeft er geen tegenprestatie voor te leveren. Toelichting: Het kenmerkende verschil tussen primair inkomen en overdrachtsinkomen is het wel/niet moeten leveren van een tegenprestatie. Dit moet dus in je uitleg terugkomen. Secundair inkomen = (primaire inkomens) + (overdrachtsinkomens) – (belastingen en premies). Als je meer ontvangt aan overdrachtsinkomen dan je aan belasting en premies betaalt, dan is je secundair inkomen hoger dan je primair inkomen.Toelichting: o   De ‘formule’ is hier de basiskennis. Schrijf deze ook op als je het antwoord op de vraag niet weet (tip!). Vervolgens kun je voor jezelf een voorbeeld bedenken: hoe kan iemand bijvoorbeeld maar € 1.000 primair inkomen hebben en toch € 5.000 secundair inkomen? Dan moet er dus meer aan overdrachtsinkomen bijgeteld zijn dan aan belastingen en premies betaald. o   Let op! Alleen noteren dat iemand ook nog een overdrachtsinkomen kan hebben, is niet volledig juist. Het gaat erom dat je de complete ‘formule’ kent en ook alle elementen daaruit behandeld. Het verschil tussen primair en secundair inkomen bestaat uit overdrachtsinkomen en belastingen en premies, dus beide moeten in je antwoord terugkomen.  Alleen in 2020 is het reële modale inkomen gestegen, omdat alleen in dat jaar de procentuele / relatieve stijging van het nominale modale inkomen hoger is dan de inflatie / procentuele stijging van de prijzen.  Toelichting: In bron 1 staan gegevens over de procentuele verandering van het modale inkomen. Het modale inkomen is een euro-bedrag, dus dat is een nominale grootheid. In bron 2 is de inflatie gegeven, oftewel de procentuele verandering van het prijspeil. Bij inflatie stijgen de prijzen van goederen en diensten, wat negatief is voor je koopkracht. Maar als je nominaal inkomen ook stijgt, is dat weer positief voor je inkomen.Als de inflatie (de procentuele stijging van het prijspeil) hoger is dan de procentuele stijging van het nominale inkomen, dan daalt de koopkracht. Dit is het geval in de jaren 2019 (+1,4% nominaal inkomen en de inflatie is 2,6%) en ook in de jaren 2021 (+1,4% vs. +2,7%) en 2022 (+4,1% vs. +10%). Alleen in 2020 stijgt het nominale inkomen (+4,3%) procentueel meer dan de prijzen (+1,3%) en dus stijgt de koopkracht / het reële inkomen dat jaar.  De prijzen van eten en drinken liggen in 2022 (gemiddeld) 6% hoger dan in 2020. De prijzen van kleding liggen in 2022 (gemiddeld) 2% lager dan in 2020. De prijzen van elektronica liggen in 2022 (gemiddeld) 8,5% hoger dan in 2020. Toelichting: o   2020 = 100, dus dat is het basisjaar. Een indexcijfer van 106 betekent dus een procentuele verandering van (106 - 100) / 100 x 100 = 6% ten opzichte van dat basispunt. Bij vergelijken met het basisjaar (100), mag je dan direct opmerken dat het dus met 6% gestegen is. o   ‘Het’ is in dit geval het (gemiddelde) prijsniveau van een productcategorie, dus maak dat in je antwoord wel duidelijk / specifiek. Bij jongens en meisjes zijn de uitgaven aan eten en drinken een even groot deel/percentage van hun totale uitgaven. Jongens geven een groter deel uit aan elektronica en een kleiner deel aan kleding, in vergelijking met meisjes. Toelichting: Wegingsfactoren geven aan hoe zwaar iets meetelt in een geheel, in dit geval hoe zwaar de uitgaven in een productcategorie meetellen in de totale uitgaven. Een grotere wegingsfactor voor elektronica betekent dan ook niet per se dat jongens meer geld aan elektronica besteden dan meisjes (misschien verschillen de totale uitgaven van jongens wel met de totale uitgaven van meisjes), maar wel dat elektronica een groter deel is van de totale uitgaven van jongens, in vergelijking met meisjes. Toelichting: Als Kevin 0 peren koopt, kan hij maximaal 20 / 0,50 = 40 kiwi’s kopen. Als Kevin 0 kiwi’s koopt, kan hij maximaal 20 / 0,40 = 50 peren kopen. Eén extra kiwi kost 0,50 / 0,40 = 1,25 peren Toelichting: Een kiwi kopen kost Kevin €0,50 en die kan hij niet meer besteden aan peren. Met die €0,50 had hij ook 1,25 peren kunnen kopen. Die offert hij nu dus op. Mogelijke antwoorden zijn: Het budget van Kevin is lager geworden.Peren en kiwi’s zijn allebei met hetzelfde percentage duurder geworden.Toelichting: Als de budgetlijn evenwijdig naar links schuift, betekent dat dat Kevin minder peren en minder kiwi’s kan kopen. Het meest logische antwoord is dat zijn budget is gekrompen. Een hogere prijs van zowel peren als kiwi’s kan alleen tot een evenwijdige verschuiving van de budgetlijn leiden, als de richtingscoëfficiënt / de helling van de lijn hetzelfde blijft. Hiervoor moet de verhouding tussen de prijs van een peer en de prijs van een kiwi gelijk blijven, en de prijzen dus in verhouding / relatief / procentueel hetzelfde stijgen.  Mogelijke uitwerkingen zijn (en als je op een andere manier op hetzelfde uitkomt, is dat hoogstwaarschijnlijk ook juist): 421.000 / 1,134 = € 371.252,20  óf421.000 / 113,4 x 100 = € 371.252,20  óf 421.000 x 100 / 113,4 = € 371.252,20 Toelichting: Het belangrijkste om in deze vraag op te merken is dat de aankoopprijs in 2023 met 13,4% gestegen is ten opzichte van 2022 en dat daarom 2022 gelijkgesteld moet worden aan 100%. De aankoopprijs van 2023 van € 421.000 is dan dus 113,4% van de aankoopprijs in 2022. Oftewel: de aankoopprijs van 2022 is met een factor van 1,134 gegroeid van 2022 naar 2023. Dus ?? x 1,134 = 421.000 oftewel 421.000 / 1,134 = ?? Of in een verhoudingstabel: 20222023aankoopprijs…€ 421.000%100%113,4% Mogelijke uitwerkingen zijn (en als je op een andere manier op hetzelfde uitkomt, is dat hoogstwaarschijnlijk ook juist):800.000 x 421.000 x 0,06 = € 20.208.000.000 of (afgerond) € 20,2 miljard óf 800.000 x 421.000 / 100 x 6 = € 20.208.000.000 of (afgerond) € 20,2 miljard Toelichting: Er wordt 6% belasting betaald over de aankoopprijs, hier is dat gemiddeld per huis over € 421.000. Per huis is dat dus 6% van 421.000 = € 25.260 aan belasting (stel 421.000 gelijk aan 100% en reken 6% uit. € 25.260 per huis x 800.000 huizen = € 20,2 mld. Mogelijke uitwerkingen zijn (en als je op een andere manier op hetzelfde uitkomt, is dat hoogstwaarschijnlijk ook juist):421.000 x 0,95 = € 399.950 óf 421.000 / 100 x 95 = € 399.950 óf 421.000 x 95 / 100 = € 399.950 óf 421.000 / 100 x 5 = € 21.050 en 421.000 - 21.050 = € 399.950 Toelichting: Er is sprake van 5% daling ten opzichte van 2023, dus stel 2023 gelijk aan 100%. De aankoopprijs in 2024 is dan nog 95% van de waarde in 2023. Dit valt te berekenen met een groeifactor van 0,95 (= 1 - 5 / 100 = 1 - 0,05) ten opzichte van 2023 Of met een verhoudingstabel: 20232024aankoopprijs€ 421.000…%100%95%  Mogelijke uitwerkingen zijn (en als je op een andere manier op hetzelfde uitkomt, is dat hoogstwaarschijnlijk ook juist): (105,4 x 40 + 102,3 x 25 + 111,6 x 35) / 100 = 106,8 óf 105,4 x 0,40 + 102,3 x 0,25 + 111,6 x 0,35 = 106,8 Toelichting: De CPI is een gewogen gemiddelde van de gegeven partiële prijsindexcijfers. Voor de CPI voor de jongens worden dan de gegeven wegingsfactoren van de jongens gecombineerd met de gegeven prijsindexcijfers:Het indexcijfer 105,4 telt 40% oftewel 40 van de 100 oftewel 0,40 keer mee in het gemiddeldeHet indexcijfer 102,3 telt 25% mee, oftewel 25 van de 100 oftewel 0,25 keer mee in het gemiddeldeHet indexcijfer 111,6 telt 35% mee, oftewel 35 van de 100 oftewel 0,35 keer mee in het gemiddelde 100 x 1,026 x 1,013 x 1,027 x 1,10 = 117,41 dus het prijspeil is met 17,41% (of 17,4%) gestegen ten opzichte van 2018. Toelichting: Hier wordt om een procentuele verandering gevraagd, maar de formule (nieuw - oud) / oud x 100% is hier niet bruikbaar. Waarom niet? Omdat je voor deze formule de nieuwe en oude waarde nodig hebt van dat wat je wilt berekenen. Hier wil je de procentuele verandering berekenen van het prijspeil, maar de bron toont niet de waarden van het prijspeil. De bron toont procentuele veranderingen van dit prijspeil, steeds ten opzichte van het voorgaande jaar. Je moet hier daarom met gegeven procentuele veranderingen een totale procentuele verandering berekenen (“van procenten naar procenten”). De truc is dan om zelf een startgetal te kiezen voor het prijspeil in 2018 (want je hebt geen gegeven waarde hiervoor gekregen) en het gemakkelijkste startgetal voor procentuele veranderingen is 100. Deze 100 groeit dan in 2019 met 2,6% t.o.v. 2018, in 2020 met 1,3% t.o.v. 2019, etc. Je zet de procentuele groeicijfers om in groeifactoren → +2,6% = x (1 + 2,6 / 100) = x 1,026, etc. Vervolgens reken je dus uit dat de 100 waarmee je start, in 4 jaar tijd groeit tot 117,41. In totaal is dit dus een stijging van (117,41 - 100) / 100 x 100 = 17,41% en dat kon je ook al meteen zien als je 100 als startpunt neemt, dus dat mag je dan ook direct concluderen.  Uit de tabel valt af te lezen dat het nominale loon in 2018 met 11% is gestegen ten opzichte van 2016, terwijl het prijspeil met 10% is gestegen (de inflatie is 10%) in diezelfde periode. Omdat het nominale loon procentueel / relatief meer stijgt dan het prijspeil / de prijzen, is de koopkracht van het gemiddelde loon gestegen. Toelichting: Probeer ook hier zo duidelijk mogelijk te benoemen wat je uit de bron haalt. De bron toont getallen voor nominaal loon en de CPI, dus benoem welke je gebruikt en wat ze dan betekenen.- In 2018 is het nominaal loon met (111 - 108) / 108 x 100 = 2,78% gestegen ten opzichte van 2017. - In 2018 is het prijspeil met (110 - 104) / 104 x 100 = 5,77% gestegen ten opzichte van 2017. - De procentuele verandering van het reële loon is dan 2,78 - 5,77 = - 2,99 - Het reële loon is met 2,99% (of afgerond 3%) gedaald ten opzichte van 2017. Toelichting: Gevraagd wordt om het reële loon uit te rekenen, terwijl je (indexcijfers) gegevens krijgt van het nominale loon en de prijzen. Je gebruikt dan de vuistregel om de procentuele verandering van het reële inkomen te berekenen: (procentuele verandering nominaal inkomen) - (inflatie) = (procentuele verandering reëel inkomen). Omdat je de procentuele verandering van het reëel inkomen in 2018 t.o.v. 2017 wilt berekenen, heb je ook de procentuele verandering van het nominaal inkomen en de inflatie nodig van 2018 t.o.v. 2017. Omdat in de bron de (index)waarden van 2017 en 2018 gegeven zijn, kun je deze procentuele veranderingen berekenen met (nieuw - oud) / oud x 100%. - De prijzen stijgen in 2019 (t.o.v. 2018) met (112 - 110) / 110 x 100% = 1,82%. (procentuele verandering nominaal inkomen) = (procentuele verandering reëel inkomen) + (inflatie) - Procentuele verandering nominaal inkomen = 2% + 1,82% = 3,82% - De werknemers willen dus dat hun nominaal loon met 3,82% stijgt t.o.v. 2018. Als de nominale lonen met 3,82% stijgen t.o.v. 2018, dan wordt het indexcijfer voor het nominaal inkomen (NIC) in 2019 gelijk aan 111 x 1,0382 = 115,2. Toelichting: Als in een opgave niet wordt gespecificeerd t.o.v. welk jaar een procentuele verandering is, dan mag/moet je er van uit gaan dat het t.o.v. het jaar ervoor is. Dus “koopkrachtstijging in 2019” betekent koopkrachtstijging in vergelijking met 2018. Er wordt hier gevraagd om (de verandering van) het nominaal loon met beschikbare gegevens over het prijspeil en een gewenste koopkrachtverbetering. Hier is wederom de vuistregel van toepassing, maar dit keer moet je die dus eerst omschrijven: (procentuele verandering nominaal inkomen) - (inflatie) = (procentuele verandering reëel inkomen) wordt dan (procentuele verandering nominaal inkomen) = (procentuele verandering reëel inkomen) + (inflatie) Omdat de gewenste koopkrachtverbetering bekend is t.o.v. 2018 (+2%), moet je ook de prijsverandering nemen (berekenen) t.o.v. 2018. Vervolgens is dus de nominale verandering t.o.v. 2018 uit te rekenen (met de vuistregel). Het nominale loon moet hier met 3,82% stijgen om bij een inflatie van 1,82% te zorgen voor een koopkrachtverbetering van 2% (allemaal t.o.v. 2018). Omdat de tabel gegevens bevat met 2016 als basisjaar, willen we dus het nominale inkomen in 2019 t.o.v. 2016 weten. Hier moet tot slot de groei van het nominale inkomen van 3,82% worden verwerkt t.o.v. de waarde van 2018. De 111 moet groeien met 3,82%, oftewel met een factor van 1,0382 (= 1 + 3,82 / 100 = 1 + 0,0382). Ook een verhoudingstabel is in deze laatste stap mogelijk: 20182019nominaal loon111…%100%103,82% 

Deze toets bestellen?

Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
  • Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.
  • Je kunt maandelijks opzeggen.
  • Toegang tot alle vakken bij ToetsMij.
Kies dit abonnement

Wat krijg je bij een abonnement?

  • Toegang tot alle vakken
  • 20 kwalitatieve oefentoetsen per maand
  • Antwoorden, uitwerkingen en toelichtingen
  • Geen stress voor het maken van toetsen
Eenvoudig en veilig betalen met iDEAL of creditcard
3 maanden ToetsMij
€ 12,99
€ 10,99/mnd
  • Voordelig en flexibel. Ideaal als je maar een paar maanden toetsen hoeft te gebruiken.
  • Betaal per kwartaal en bespaar hiermee 2 euro per maand.
  • Toegang tot alle vakken bij ToetsMij.
Kies dit abonnement

Wat krijg je bij een abonnement?

  • Toegang tot alle vakken
  • 20 kwalitatieve oefentoetsen per maand
  • Antwoorden, uitwerkingen en toelichtingen
  • Geen stress voor het maken van toetsen
Eenvoudig en veilig betalen met iDEAL of creditcard
1 jaar ToetsMij
€ 12,99
€ 7,50/mnd
  • Favoriete keuze van meer dan 70% van de gebruikers.
  • Betaal slechts 90 euro per jaar en bespaar hiermee 65 euro.
  • Geniet van een volledig jaar toegang tot alle vakken bij ToetsMij.
Kies dit abonnement

Wat krijg je bij een abonnement?

  • Toegang tot alle vakken
  • 20 kwalitatieve oefentoetsen per maand
  • Antwoorden, uitwerkingen en toelichtingen
  • Geen stress voor het maken van toetsen
Eenvoudig en veilig betalen met iDEAL of creditcard

Dit zeggen leerlingen en ouders

10

Cijfers omhoog

Onze zoon had in februari zeker 12 minpunten. Hij is gestart met oefenen via Toets mij en heeft een geweldige eindsprint getrokken en afgelopen week bijna het onmogelijke waargemaakt. Er zijn nog maar 2 minpunten over en nog niet alle toetsen zijn terug. Het heeft onze zoon enorm geholpen, omdat er breed getoetst wordt en de vraagstelling, zoals van hem begrepen, overeenkomt met de toets. Als je de oefentoetsen goed kunt maken, beheers je de stof echt goed!

AP
9.0

Fijn dat leerlingen alvast een keer een toets kunnen oefenen die eruit ziet zoals op school.

Wij hebben sinds kort Toetsmij, omdat onze dochter het erg lastig heeft met Wiskunde. Op deze manier kan ze het hoofdstuk oefenen met een toets die qua vraagstelling overeenkomt met de toetsen op school. Nu kan ze dit dus eerst oefenen voordat ze de echte toets moet doen. Als docent Engels die werkt met Of Course en All Right kan ik bevestigen dat de toetsen grotendeels overeenkomen met de vraagwijze van de methode zelf. Dat is dus heel fijn voor leerlingen om te oefenen. We hadden heel even een dingetje met het nakijken, want de uitwerkingen werden niet goed weergegeven. Even een mailtje en binnen een dag reactie en ICT ging meteen aan de slag met het herstellen van de uitwerkingen. Super contact, goede dienstverlening! Aanrader!

Lelani van den Berg
10

Zéér tevreden!!

Lid geworden voor mijn zoon in leerjaar 1 van (toen 13) inmiddels 15. Hij zit nu in leerjaar 3 HAVO. Elk boek is makkelijk te vinden en alsmede mailt met een probleem omdat hij Duits krijgt uit een boek van leerjaar 2 word dit zelfs op zondag binnen een half uur opgelost en toegevoegd aan ons account! Zo’n toffe service zie je niet vaak meer! Dus wij zijn zéér tevreden. Sinds we het nu weer gebruiken (tijdje niet gebruikt) scoort hij weer voldoendes en zelf voor wiskunde een 8.8!

Linda Ockers

Zoek in meer dan 10.000 toetsen

Echte toetsvragen, precies aansluitend op jouw lesmethode en leerjaar. Voor klas 1 t/m 6 van vmbo-t t/m gymnasium.

Ik zit in het
en doe
ik wil beter worden in