Toets Economie

Cumulus Economie - Hoofdstuk 1. Geldzaken deel II - 1.4 Sparen en lenen en 1.5 Verzekeren oefentoetsen & antwoorden

1e editie

Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: ruilen over de tijd, inkomen en vermogen, verzekeringspremie, averechtse selectie, moreel wangedrag 

Cumulus Economie
Toets Economie
Cumulus Economie
Online maken
Toets afdrukken
- Het uitstellen van consumptie (ruilen over de tijd): bij een hoge rente zal iemand sneller sparen en consumptie eerder uitstellen. - Het risico dat spaargeld of uitgeleend geld minder waard wordt door inflatie (inflatierisico): bij een hoge inflatie wil de spaarder/lener een hogere vergoeding voor geldontwaarding.- Het risico van wanbetaling (voor de bank: de kans dat de lening niet wordt terugbetaald).  - Eigen risico: de verzekerde moet een deel van de schade dat de verzekerde zelf betalen (en de verzekeraar betaalt de rest) - Bonus-malus: des te vaker je een schade claimt, des te minder korting / meer opslag je krijgt op de basispremie (malus). Als je geen schades claimt, krijg je extra korting (bonus). - Uitsluiten: bepaalde soorten schade gedeeltelijk of geheel uitsluiten van vergoeding - Maximumvergoeding: de schade wordt tot een bepaald maximum vergoed, de rest betaalt de verzekerde zelf  - premiedifferentiatie: een lagere premie voor goede risico’s en een hogere premie voor slechte risico’s. - risicoselectie: op een andere manier (dan met de premie) goede risico’s selecteren, bijv. door een cadeau, een bepaalde reclame, etc. - collectieve dwang: iedereen moet zich verplicht verzekeren, dus ook de goede risico’s. - eigen risico: hoe hoger het eigen risico, hoe lager de premies kunnen zijn en dat maakt verzekeren aantrekkelijker voor goede risico’s.  - Hoe sterker er bij iemand sprake is van risico-aversie / risicomijdend gedrag, hoe eerder diegene een verzekering zal afsluiten. - Afweging tussen kosten en opbrengsten van de verzekering. - Beschikbare middelen: kun je de premie betalen / kun je een schade zelf betalen?  De kans op schade en het schadebedrag (= schadelast - eigen risico)  Toelichting: De ‘kans op schade’ is het percentage van de klanten/verzekerden dat schade maakt. Een verzekeraar moet dit percentage continu proberen in te schatten. Als je de premie moet berekenen, zet je de kans op schade / het schadepercentage dan om in een decimaal getal, bijv. 1% kans op schade = 0,01. Het schadebedrag is het bedrag dat de verzekeraar moet vergoeden in het geval van een schadeclaim. In het verzekeringscontract is een bedrag afgesproken dat vergoed wordt (de schadelast), maar als er sprake is van een eigen risico, dan moet de klant bij schade ook een bedrag zelf betalen. De verzekeraar moet dan dus een bedrag van (schadelast - eigen risico) nog vergoeden. Deze factoren bepalen dus de minimale premie die nodig is om precies alle schadevergoedingen te kunnen betalen. In de praktijk zal de premie hoger liggen dan dat, omdat de verzekeraar ook geld wil ontvangen voor andere kosten (bijv. loon, administratie) en winst. Tip: Als bij een “leg uit”-vraag moet uitleggen dat de premie verandert, gebruik dan dus ook de termen ‘kans op schade’ en/of ‘schadebedrag’. BACDDADAB Toelichting: 1. Als je een hoge tijdsvoorkeur hebt, dan heb je een hoge  voorkeur om nu geld uit te geven. Mensen met een hoge tijdsvoorkeur zullen dus sneller lenen om nu meer geld uit te kunnen geven. 2. Mensen met een lage tijdsvoorkeur zullen minder voorkeur hebben om nu uit te geven en dus zullen zij kiezen om te sparen voor later. 3. Ruilen over de tijd = nu minder uitgeven/consumeren dan je verdient (sparen), zodat je later meer kunt uitgeven/consumeren (je opgebouwde spaargeld gebruiken) òf juist nu meer uitgeven/consumeren dan je verdient (door te lenen), zodat je later minder kunt uitgeven/consumeren dan je verdient (omdat je de lening + rente moet terugbetalen). 4. Ruilen tussen generaties = dat de ene generatie (jong, werkend, oud) betaalt voor een andere generatie. Sparen en/of lenen doe je in eerste instantie voor jezelf; niet voor een andere generatie. 5. Solidariteit = mensen die het beter hebben (bijv. meer inkomen, betere gezondheid, een baan hebben) helpen mensen die het minder hebben (minder of geen inkomen, mindere gezondheid, werkloos zijn), vaak door voor de ander (mee) te betalen. Sparen en/of lenen doe je in eerste instantie voor jezelf; niet voor een ander die het minder goed heeft. 6. Vermogen = bezittingen - schulden. Bezittingen kunnen in de vorm van geld zijn, maar ook in de vorm van spullen. Als je geld verdient (inkomen), dan stijgt je bezit (in geld). Als je spaart, geef je een deel van je verdiende geld niet uit en stijgt je vermogen (in de vorm van spaargeld) dus. 7. Als je geld leent, ontstaat er een schuld, maar toch daalt je vermogen niet. Je hebt namelijk geld gekregen van de bank (= bezit) en daar staat een even grote schuld tegenover. Als je het geleende geld gebruikt om een huis te kopen, verandert je vermogen ook niet. Je hebt bijv. € 200.000 geleend om een huis van € 200.000 te kopen. Dan neemt je bezit toe met € 200.000 maar je schuld ook met € 200.000; per saldo verandert het vermogen niet. Je vermogen daalt wel als je spaar(geld) gebruikt om dingen te kopen die je ‘verbruikt’ (bijv. een knipbeurt of een avondje uit); je hebt minder geld en er geen bezit voor teruggekregen.8. Een deposito is een type spaarrekening. 9. Een hypotheek is een type lening.  Bij de opbouw van pensioen draag je nu een deel van je (loon)inkomen af aan een pensioenfonds (je betaalt nu premie), zodat je nu minder kunt consumeren dan je verdient. Op latere leeftijd, als je geen (loon)inkomen meer hebt, ontvang je een uitkering, zodat je later dus meer kunt consumeren dan je verdient.  Toelichting: Bedenk eerst wat het begrip “ruilen over de tijd” inhoudt en probeer de definitie van het begrip vervolgens in het antwoord op de vraag terug te laten komen. Dat zou ook kunnen door het begrip en de definitie eerst te noteren, voordat je het (eind)antwoord formuleert. Probeer aan dit type vraagstelling te wennen! Er wordt gevraagd om “uit te leggen dat er sprake is van ruilen over de tijd”, een begrip uit de leerstof. Het is dan belangrijk dat je duidelijk maakt dat je weet wat dat begrip betekent. Er staat niet letterlijk in de vraag dat je “moet uitleggen wat ruilen over de tijd is”, maar toch wordt dat vaak wel van je verwacht. Er zijn bij Economie vaak veel punten te verdienen of te verliezen met het wel/niet laten zien van je begripskennis!  - Bij een (vrije) spaarrekening kun je op elk moment geld bijstorten of opnemen. Ook is er sprake van samengestelde interest: je ontvangt rente op rente. - Bij een spaardeposito zet je het spaarbedrag voor een bepaalde tijd vast. Je kunt in die tijd geen geld opnemen of bijstorten. Ook is er sprake van enkelvoudige interest: je ontvangt rente op het oorspronkelijk ingelegde bedrag. - Bij een hypotheeklening is er sprake van een onderpand: als je de lening niet meer kunt terugbetalen aan de bank, dan mag de bank het onderpand verkopen om zo toch het geld terug te ontvangen. - Bij een consumptief krediet is er geen sprake van een onderpand. De rente op een hypotheeklening is lager, omdat er een kleiner risico is op wanbetaling.  Toelichting: Om de volledige punten te scoren voor deze vraag, is het nodig om het verschil tussen een hypotheeklening en een consumptief krediet duidelijk te maken én de koppeling te maken naar de hoogte van de rente. De rente op een lening is vaak hoger als de bank meer risico loopt. Als uitlenende partij loop je meerdere risico’s: risico op wanbetaling (je ontvangt het geld niet meer terug) en inflatierisico (als je later het geld terug krijgt, is het in koopkracht gedaald door inflatie). Het onderpand van een hypotheeklening verkleint het risico op wanbetaling en daarmee de rente.  Als een verzekeraar onvoldoende weet over de kans op schade per verzekerde, zal de verzekeraar voor een uniforme premie moeten kiezen: iedere klant betaalt evenveel. Voor goede risico’s is deze premie te hoog (in vergelijking met hun persoonlijke kans op schade), waardoor zij ervoor kiezen om zich niet te verzekeren. De verzekeraar houdt dan alleen slechte risico’s over.  Toelichting: Ook dit is een specifiek type vraagstelling, waarin twee begrippen staan die met elkaar in verband moeten worden gebracht. Ook nu is het nodig om duidelijk te maken dat je deze begrippen kent (ook al staat dat niet letterlijk in de vraag). De onderstreepte elementen moeten daarom in je antwoord terugkomen. Herken in de vraag de begrippen “asymmetrische informatie” en “averechtse selectie”, dus bedenk eerst wat die begrippen betekenen. Je kunt je antwoord ook beginnen met die definities eerst op te schrijven. Dat helpt om je antwoord te structureren / volledig te formuleren. Tip: Begin met het eindpunt waar je naartoe moet redeneren. Hier moet je uitleggen dat asymmetrische informatie leidt tot averechtse selectie. Begin dus met je kennis daarvan (opschrijven!) en ga dan bedenken hoe het andere begrip (asymmetrische informatie) daaraan te linken valt.  Als een verzekeraar geen/weinig goede risico’s aantrekt en alleen/veel slechte risico’s overhoudt, dan is er sprake van een stijgende (gemiddelde) kans op schade en daardoor ook een stijgende premie (= kans op schade x schadebedrag)  Toelichting: Dit is weer een “leg uit dat … leidt tot …”-vraag. De stijgende premie is hier het eindpunt. Je begint dus met je kennis over de hoogte van de premie: kans op schade x schadebedrag. De premie kan stijgen als de kans op schade stijgt en/of het schadebedrag stijgt. Vervolgens bedenk je hoe averechtse selectie hierop kan aansluiten. En ook hier: zorg dat je je kennis over de premie en averechtse selectie duidelijk op papier zet. De onderstreepte elementen moeten in je eindantwoord zitten.  Moreel wangedrag = iemand zich minder voorzichtig gedraagt omdat de gevolgen toch niet voor hem/haar zijn (het kost hem/haar geen geld). Bij een (hoger) eigen risico moet een verzekerde bij schade zelf ook een (hoger) deel van het schadebedrag betalen. Dat wil je vaak voorkomen, dus je gedraagt je dan voorzichtiger.  Toelichting: Begin met je kennis over moreel wangedrag (in dit antwoord is begonnen door dit op te schrijven, dat kan je helpen!). Maak ergens in het antwoord dus duidelijk dat het te maken heeft met (on)voorzichtig of ‘ (minder) roekeloos’ gedrag. Maak vervolgens ook je kennis van eigen risico zichtbaar en link dit aan het begrip moreel wangedrag.  Beide antwoorden zijn mogelijk, mits juist uitgelegd: - Bevorderen: in een bonus-malussysteem krijg je korting als je niks claimt en betaal je meer als je meer claimt. Dit is interessant voor goede risico’s, dus die worden sneller klant. Goede risico’s betalen mee voor de uitkeringen van slechte risico’s. Hoe meer goede risico’s een verzekering heeft, hoe meer mensen er dus meebetalen voor slechte risico’s. - Verminderen: in een bonus-malussysteem krijg je korting als je niks claimt en betaal je meer als je meer claimt. Goede risico’s gaan dus steeds minder betalen en slechte risico’s steeds meer. Hierdoor betalen goede risico’s dus in steeds mindere mate mee voor slechte risico’s.  Toelichting: Solidariteit = mensen die het beter hebben (minder schade hebben → goede risico’s) helpen mensen die het minder hebben (veel schade hebben → slechte risico’s), vaak door voor de ander (mee) te betalen. Dat is dus wat in je antwoord terug moet komen (als eindpunt). Je laat je kennis van bonus-malus eerst zien en link die dan aan je kennis van het begrip solidariteit.  1.800 x 1,00520 = € 1.988,81  Toelichting: Er is sprake van een samengestelde interest van 0,5% per kwartaal, dus het spaarbedrag groeit elk kwartaal met een factor 1,005 (= 1 + 0,5 / 100 = 1 + 0,005). Tussen 1 januari 2024 en 31 december 2028 zitten 5 volle jaren (kijk niet alleen naar de jaartallen!) waarin rente/interest wordt verdiend. 5 jaren = 20 kwartalen.  0,5% samengestelde interest per kwartaal. Mogelijke verklaringen zijn: - Door binnen het jaar al ‘rente op rente’ te ontvangen, zal de interest op jaarbasis boven de 2% uit komen; of  - met een berekening: 1,0054 = 1,0202 oftewel 2,02% per jaar.  Er staat 3.000 x 1,0162 x 1,0123 x 1,0063 = € 3.267,71 op de rekening aan het einde van het 3e jaar na de laatste renteverlaging. Aan het einde van het 4e jaar ontvangt Piet dan 3.267,71 x 0,006 = € 19,61 aan rente. Of: Er staat 3.000 x 1,0162 x 1,0123 x 1,0064 = € 3.287,32 op de rekening aan het einde van het 4e jaar na de laatste renteverlaging. Piet heeft in het 4e jaar dan 3.287,32 - 3.267,71 = € 19,61 aan rente ontvangen in het 4e jaar.  Toelichting: Bij vraag a werd gevraagd om het bedrag op de spaarrekening te berekenen, terwijl bij vraag c wordt gevraagd om het rentebedrag te berekenen. Merk het verschil op. Het rentebedrag is het bedrag dat in een bepaald jaar wordt bijgeschreven. Er wordt hier gevraagd naar de rente in het 4e jaar na de laatste renteverlaging. Eerst ontvangt Piet dus 2 jaar lang 1,6% rente (x 1,0162), daarna nog 3 jaar 1,2% (x 1,0123). Vervolgens verandert de rente nog één keer en dus moeten we vanuit dat bedrag nog vier jaar verder rekenen. Het rentebedrag in het 4e jaar is dan op twee manieren te bepalen: met het verschil tussen de eindbedragen van jaar 4 en jaar 3 (3.287,32 - 3.267,71 = € 19,61), of door de rente uit te rekenen die Piet ontvangt op het eindbedrag van jaar 3 ( 3.267,71 x 0,006 = € 19,61).  Mogelijke berekeningen zijn: 48 / 0,6 = € 80 per maand. 80 x 12 = € 960 per jaar.Of: 48 / 60 x 100 = € 80 per maand. 80 x 12 = € 960 per jaar.Of: 48 x 100 / 60 = € 80 per maand. 80 x 12 = € 960 per jaar. Toelichting: Amber zit in trede 6 en krijgt dus 40% korting op de basispremie. Als je 40% korting op de basispremie krijgt, betaal je zelf nog maar 60% van de basispremie. Gegeven is dat Amber € 48 (per maand) betaalt na aftrek van de korting. Deze € 48 is dus 60% van de basispremie (per maand). Om de basispremie te berekenen, reken je dus van 60% naar 100%. Eventueel kun je hier gebruik maken van een verhoudingstabel:  trede 6basispremiepremie€ 48€ …%60%100% - Amber valt door het claimen van één schade terug naar trede 4, met 20% korting op de basispremie van € 960 (of € 80 per maand). Nieuwe premie in 2025 = 960 x 0,80 = € 768 (of € 64 per maand) Oude premie in 2024 = 48 x 12 = € 576 (of dus € 48 per maand)Procentuele stijging = (768 - 576) / 576 x 100% = 33,3% ofwel (64 - 48) / 48 x 100% Of: Amber’s premie stijgt van 60% van de basispremie naar 80% van de basispremie. (80 - 60) / 60 x 100% = 33,3%  Toelichting: De nieuwe premie berekenen kan ook met behulp van een verhoudingstabel  basispremietrede 4premie€ 960€ …%100%80% - Premie = kans op schade x (schadebedrag - eigen risico) Premie = 0,03 x (35.000 - 3.000) = € 960 Of: - Er worden naar verwachting 0,03 x 200.000 = 6.000 auto’s gestolen. Dat kost Tim&Tom in totaal 6.000 auto’s x (35.000 - 3.000) = € 192 miljoen. Tim&Tom moet dan gemiddeld per klant € 192 miljoen / 200.000 = € 960 vragen om (precies) alle schades te dekken.  Toelichting: Bij vragen a en b wordt gevraagd om de premie te berekenen voor één specifieke verzekerde op basis van een bonus-malustabel en de trede waarop die specifieke verzekerde zich bevindt. Bij vraag C wordt gevraagd om de (gemiddelde) premie te berekenen vanuit het perspectief van de verzekeraar. De verzekeraar moet rekening houden met de schades en premies van alle verzekerden. Alleen dan, bij het verzekeraar-perspectief, gebruik je ‘de formule’ premie = kans op schade x (schadebedrag - eigen risico). Daarin zet je de ingeschatte ‘kans op schade’ (hier: diefstal) van 3% om in een decimaal getal. Een auto vergoeden kost gemiddeld € 35.000, maar omdat er een eigen risico van € 3.000 per claim is, hoeft de verzekeraar maar € 32.000 per diefstal uit te betalen. Je kunt ook een berekening maken op basis van de 200.000 klanten en het aantal auto’s dat dan gestolen wordt, maar zoals je ziet deel je later in de berekening weer door 200.000 en dus is het aantal klanten eigenlijk niet relevant voor (berekening van) de premie. ‘De formule’ werkt dan het snelst. 

Deze toets bestellen?

Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
  • Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.
  • Je kunt maandelijks opzeggen.
  • Toegang tot alle vakken bij ToetsMij.
Kies dit abonnement

Wat krijg je bij een abonnement?

  • Toegang tot alle vakken
  • 20 kwalitatieve oefentoetsen per maand
  • Antwoorden, uitwerkingen en toelichtingen
  • Geen stress voor het maken van toetsen
Eenvoudig en veilig betalen met iDEAL of creditcard
3 maanden ToetsMij
€ 12,99
€ 10,99/mnd
  • Voordelig en flexibel. Ideaal als je maar een paar maanden toetsen hoeft te gebruiken.
  • Betaal per kwartaal en bespaar hiermee 2 euro per maand.
  • Toegang tot alle vakken bij ToetsMij.
Kies dit abonnement

Wat krijg je bij een abonnement?

  • Toegang tot alle vakken
  • 20 kwalitatieve oefentoetsen per maand
  • Antwoorden, uitwerkingen en toelichtingen
  • Geen stress voor het maken van toetsen
Eenvoudig en veilig betalen met iDEAL of creditcard
1 jaar ToetsMij
€ 12,99
€ 7,50/mnd
  • Favoriete keuze van meer dan 70% van de gebruikers.
  • Betaal slechts 90 euro per jaar en bespaar hiermee 65 euro.
  • Geniet van een volledig jaar toegang tot alle vakken bij ToetsMij.
Kies dit abonnement

Wat krijg je bij een abonnement?

  • Toegang tot alle vakken
  • 20 kwalitatieve oefentoetsen per maand
  • Antwoorden, uitwerkingen en toelichtingen
  • Geen stress voor het maken van toetsen
Eenvoudig en veilig betalen met iDEAL of creditcard

Dit zeggen leerlingen en ouders

10

Cijfers omhoog

Onze zoon had in februari zeker 12 minpunten. Hij is gestart met oefenen via Toets mij en heeft een geweldige eindsprint getrokken en afgelopen week bijna het onmogelijke waargemaakt. Er zijn nog maar 2 minpunten over en nog niet alle toetsen zijn terug. Het heeft onze zoon enorm geholpen, omdat er breed getoetst wordt en de vraagstelling, zoals van hem begrepen, overeenkomt met de toets. Als je de oefentoetsen goed kunt maken, beheers je de stof echt goed!

AP
9.0

Fijn dat leerlingen alvast een keer een toets kunnen oefenen die eruit ziet zoals op school.

Wij hebben sinds kort Toetsmij, omdat onze dochter het erg lastig heeft met Wiskunde. Op deze manier kan ze het hoofdstuk oefenen met een toets die qua vraagstelling overeenkomt met de toetsen op school. Nu kan ze dit dus eerst oefenen voordat ze de echte toets moet doen. Als docent Engels die werkt met Of Course en All Right kan ik bevestigen dat de toetsen grotendeels overeenkomen met de vraagwijze van de methode zelf. Dat is dus heel fijn voor leerlingen om te oefenen. We hadden heel even een dingetje met het nakijken, want de uitwerkingen werden niet goed weergegeven. Even een mailtje en binnen een dag reactie en ICT ging meteen aan de slag met het herstellen van de uitwerkingen. Super contact, goede dienstverlening! Aanrader!

Lelani van den Berg
10

Zéér tevreden!!

Lid geworden voor mijn zoon in leerjaar 1 van (toen 13) inmiddels 15. Hij zit nu in leerjaar 3 HAVO. Elk boek is makkelijk te vinden en alsmede mailt met een probleem omdat hij Duits krijgt uit een boek van leerjaar 2 word dit zelfs op zondag binnen een half uur opgelost en toegevoegd aan ons account! Zo’n toffe service zie je niet vaak meer! Dus wij zijn zéér tevreden. Sinds we het nu weer gebruiken (tijdje niet gebruikt) scoort hij weer voldoendes en zelf voor wiskunde een 8.8!

Linda Ockers

Zoek in meer dan 10.000 toetsen

Echte toetsvragen, precies aansluitend op jouw lesmethode en leerjaar. Voor klas 1 t/m 6 van vmbo-t t/m gymnasium.

Ik zit in het
en doe
ik wil beter worden in