Frans Leesvaardigheid
- Leerjaar Klas 1 -
oefentoetsen & antwoorden
1e editie
Onderbouw|Havo/vwo
Deze oefentoets behandelt het volgende onderwerp: Leesvaardigheid.
Toets Frans
Frans Leesvaardigheid
Online maken
Toets afdrukken
Werkwijze:Deze tekst heeft maar één vraag. Lees eerst de vraag voor je de tekst gaatlezen. Zo kun je meteen op een gerichte manier lezen, terwijl je de vraag in jeachterhoofd houdt.Check of je de betekenis weet van de volgende woorden en zinsdelen uit de tekst:recherché: gezochtévénement: gebeurtenisrencontré: ontmoetascenseur: lifttu as vu: jij hebt gezien / heb jij gezienhéroïque: heldhaftigAntwoord: D is goed. De dikgedrukte hoofdvraag wijst je naar het goede antwoord: heb jij weleens een originele of belangrijke gebeurtenis gezien/meegemaakt? Daarna worden er voorbeelden gegeven: meedoen aan een expeditie, een beroemdheid ontmoeten, vastzitten in de lift met je familie, een heldhaftige daad zien.Toelichting: A is fout. Er wordt niets gezegd over een stage. Wel wordt er gezegd dat je je verhaal kunt delen als een echte journalist (« comme un vrai journaliste »), maar je gaat niet zelf bij een krant werken.B is fout. Er wordt niets gezegd over een tv-programma.C is fout. Er wordt niets gezegd over een schoolkrant. Alleen dat je je verhaal kunt delen met de website als een echte journalist. Werkwijze:Lees eerst de vraag voor je de tekst gaat lezen. Zo kun je meteen op een gerichte manier lezen, terwijl je de vraag in je achterhoofd houdt.Lees alle elementen van de vraag goed: er wordt gevraagd waar ter wereld de meeste pizza’s worden gegeten.In de vraag wordt aangegeven dat je naar de eerste alinea moet kijken. Lees dan ook alleen deze alinea.Check of je de betekenis weet van de volgende woorden en zinsdelen uit de eerste alinea:pays: landmange: eetle plus: het meestpremière: eerst(e)Antwoord: A is goed. Er wordt namelijk gezegd : « Les Etats-Unis sont à la première place avec 13 kilos » (De Verenigde Staten staan op de eerste plaats met 13 kilo).Toelichting: B is fout. Let hierbij goed op: er wordt namelijk wel gezegd dat Frankrijk het Europese land is waar de meeste pizza’s worden gegeten (« La France est le pays européen où l’on mange le plus de pizzas ! »), maar in de vraag gaat het niet om Europa, maar om de wereld.C is fout. In Frankrijk eet men twee keer zoveel pizza’s als in Italië (« C’est deux fois plus que les Italiens »). Werkwijze:Lees eerst de vraag voor je de tekst gaat lezen. Zo kun je meteen op een gerichte manier lezen, terwijl je de vraag in je achterhoofd houdt.Lees alle elementen van de vraag goed: er wordt gevraagd om twee verklaringen (één of drie is dus fout).In de vraag wordt aangegeven dat je naar de tweede alinea moet kijken. Lees dan ook alleen deze alinea.Check of je de betekenis weet van de volgende woorden en zinsdelen uit de tweede alinea:nourriture préférée: favoriete etenvite: snelcher: duurAntwoord: Je kunt het snel eten en het is niet duur. Toelichting: In de alinea zie je de vraag bijna letterlijk staan: Waarom zijn Fransen dol op pizza? (Pourquoi est-ce que les Français adorent la pizza ?). In de zin daarna vind je de twee verklaringen :Je kunt een pizza snel eten (« manger une pizza va vite »), enHet is het niet duur (« ce n’est pas cher »). Werkwijze:Lees eerst de vraag voor je de tekst gaat lezen. Zo kun je meteen op een gerichte manier lezen, terwijl je de vraag in je achterhoofd houdt.In de vraag wordt aangegeven dat je naar de derde alinea moet kijken. Lees dan ook alleen deze alinea.Schrijf nauwkeurig het antwoord op, volgens de eisen in de vraag.Check of je de betekenis weet van de volgende woorden en zinsdelen uit de derde alinea:Il y a: er is, er zijnEcoles de pizzaïolo: school voor pizzabakkersSuivre des stage: stages volgenApprendre : lerenFabrication : productieAntwoord: Ja, “Il y..”Toelichting: In de tekst zie je staan: « Il y a même deux écoles de pizzaïolo en France où l’on peut suivre des stages pour apprendre la fabrication de la pizza. » (Er zijn zelfs twee pizzabakker scholen in de Frankrijk waar je stages kunt volgen om te leren hoe je pizza’s moet bakken). Het antwoord op de vraag is dus ‘ja’ (het is mogelijk om te leren om pizzabakker te worden in Frankrijk).Het is belangrijk dat je het antwoord nauwkeurig opschrijft volgens de eisen van de vraag. Je schrijft dus het woord ‘Ja’, gevolgd door de eerste twee woorden uit de zin waarin je het antwoord vindt: Il y. Werkwijze:Deze tekst heeft maar één vraag. Lees eerst de vraag voor je de tekst gaatlezen. Zo kun je meteen op een gerichte manier lezen, terwijl je de vraag in jeachterhoofd houdt.Bij een tekst met maar 1 vraag krijg je vaak al veel informatie uit de titel en afbeelding.Check of je de betekenis weet van de volgende woorden en zinsdelen uit de tekst:ans: jaarmaison de retraite: bejaardentehuisn’a plus de famille: heeft geen familie meerappel: oproepreçu: ontvangendizaines: tientallencartes de vœux: wenskaartenanniversaire: verjaardagAntwoord: D is goed. In de titel lees je al dat ze kilo’s cadeaus heeft gekregen. De oproep (« appel ») van het radiostation was succesvol: Marie-Louise heeft tientallen wenskaarten en verjaardagscadeaus gekregen (« Marie-Louise Dumas a reçu des dizaines de cartes de vœux et de cadeaux d’anniversaire »). Ook zonder de tekst precies te kunnen begrijpen dat je dus voor antwoord D kunnen kiezen: op basis van de titel en afbeelding (zakken vol met post). De woorden « cartes » en « cadeaux » herken je vast ook uit het Nederlands. Toelichting: A is fout. Er wordt niet genoemd dat ze een speciaal radioprogramma hebben uitgezonden.B is fout. Er wordt niet genoemd dat ze een speciaal uitje hebben georganiseerd. Er wordt wel gezegd dat ze in een bejaardentehuis woont, maar dit is niet het volledige antwoord.C is fout. Ze heeft namelijk geen familie meer (« elle n’a plus de famille »). Werkwijze:Lees eerst de vraag voor je de tekst gaat lezen. Zo kun je meteen op een gerichte manier lezen, terwijl je de vraag in je achterhoofd houdt.Je moet het onderwerp van elke alinea bepalen. Het is dus voldoende om scannend te lezen. Zoek vooral naar woorden die je bekend voorkomen, bijvoorbeeld uit het Nederlands of het Frans. Je hoeft niet alles in detail te lezen.Schrijf nauwkeurig het antwoord op, volgens de eisen in de vraag.Antwoord: 1 B. Vervoer2 A. Bezienswaardigheden3 (geen kopje)4 C. WinkelenToelichting: Bij alinea 1 hoort vervoer. Je ziet woorden als « train » (trein), « voiture » (auto) en « avion » (vliegtuig). Ook wordt de TGV genoemd: de Train à Grande Vitesse, ook wel de Franse hogesnelheidstrein.Bij alinea 2 hoort bezienswaardigheden. Dit zie je al aan het woord « visiter » (bezoeken). Er worden verschillende opties benoemd: het stadhuis (« Hôtel de ville »), een toren (« Tour de la chaîne »), musea (« musées ») en het aquarium.Bij alinea 3 hoort geen kopje.Bij alinea 4 hoort winkelen. Dit is natuurlijk te zien aan het woord « shopping ». Je had het ook nog kunnen herkennen aan « magasins » (winkels) en « marché » (markt). Werkwijze:Lees eerst de vraag voor je de tekst gaat lezen. Zo kun je meteen op een gerichte manier lezen, terwijl je de vraag in je achterhoofd houdt.In de vraag wordt aangegeven dat je naar de tweede alinea moet kijken. Lees dan ook alleen deze alinea.Check of je de betekenis weet van de volgende woorden en zinsdelen uit de derde alinea:Tour: torencoûte: kostdimanche: zondagchaque mois: elke maandAntwoord: B is goed. Dit is letterlijk terug te vinden in deze zin: « L’entrée coûte 5 euros, mais le premier dimanche de chaque mois, c’est gratuit. » (De entree kost 5 euro, maar de eerste zondag van elke maand is het gratis).Toelichting: A is fout. Het stadhuis (« Hôtel de ville ») wordt wel genoemd, maar niet in combinatie met de toren.C is fout. Dit wordt niet genoemd.D is fout. Dit wordt niet genoemd.Je hoeft niet de hele zin te begrijpen om het goede antwoord te kunnen vinden. Woorden als « entrée », « euros », « gratuit » kun je afleiden uit het Nederlands. De dagen van de week (« dimanche ») heb je ook al geleerd. Zo kun je de weg naar het juiste antwoord vinden. Werkwijze:Lees eerst de vraag voor je de tekst gaat lezen. Zo kun je meteen op een gerichte manier lezen, terwijl je de vraag in je achterhoofd houdt.In de vraag wordt aangegeven dat je naar de derde alinea moet kijken. Lees dan ook alleen deze alinea.Check of je de betekenis weet van de volgende woorden en zinsdelen uit de derde alinea:en savoir plus: er meer over wetenoffice de tourisme: VVV-kantoor (toeristeninformatie)va: ga aussi: ookAntwoord: Het juiste antwoord is B, twee. Toelichting: Deze twee manieren kun je gebruiken om meer te weten te komen over de stad La Rochelle:« Va sur le site internet : www.larochelle-tourisme.com » (Ga naar de internetsite). « Tu peux aussi téléphoner directement à l’office de tourisme » (Je kunt ook direct bellen naar het VVV-kantoor).Ook hier hoef je niet alles te gebruiken: scan de tekst op contactmanieren. Woorden als « site internet » en « téléphoner » kun je makkelijk vertalen. Werkwijze:Lees eerst de vraag voor je de tekst gaat lezen. Zo kun je meteen op een gerichte manier lezen, terwijl je de vraag in je achterhoofd houdt.In de vraag wordt aangegeven dat je naar de laatste alinea moet kijken. Lees dan ook alleen deze alinea.Schrijf nauwkeurig het antwoord op, volgens de eisen in de vraag.Check of je de betekenis weet van de volgende woorden en zinsdelen uit de laatste alinea:Tous les jours: alle dagenIl y a: er is, er zijnJusqu’à: totvendredi: vrijdagaprès-midi : middagAntwoord: Ja, Tous les.Toelichting: We moeten specifiek op zoek naar een markt die open is op vrijdag en nog specifieker op vrijdagochtend.In de tekst lezen we over twee markten:« Tous les jours, il y a aussi un marché jusqu’à 13 heures. » (Alle dagen is er ook een markt tot 13.00 uur).“ Il y a un autre marché place de Verdun le vendredi après-midi de 15 heures à 19 heures. » (Er is ook een andere markt op het place de Verdun vrijdagmiddag van 15.00 tot 19.00 uur).In de eerste zin lees je dat er elke dag markt is tot 13.00 uur, dus ook op vrijdag. Het antwoord op de vraag is dus ‘ja”, en dit antwoord kun je vinden in de eerste zin. In de tweede zin lees je over een markt in de middag, daar vind je dus niet het op antwoord op je vraag. Werkwijze:Deze tekst heeft maar één vraag. Lees eerst de vraag voor je de tekst gaatlezen. Zo kun je meteen op een gerichte manier lezen, terwijl je de vraag in jeachterhoofd houdt.Check of je de betekenis weet van de volgende woorden en zinsdelen uit de tekst:Garçon: oberClient: klantterminer: afsluitencrème brûlée: type dessertriz: rijstviande: vleescommencer: beginnenentrée: voorgerechtplat principal: hoofdgerechtbifteck: biefstukAntwoord: 3 – 4 – 2 - 1Toelichting: Het gesprek begint bij 3. Hier vraag de ober namelijk naar het gewenste voorgerecht. Ook zegt hij « pour commencer » (om te beginnen).Dan volgt 4. De ober vraagt naar het gewenste hoofdgerecht. De klant zegt dan dat hij biefstuk wil.Vervolgens krijg je 2. De ober vraagt of de klant friet of rijst bij zijn hoofdgerecht wil. De klant zegt dan: ik heb liever friet bij vlees. Hij heeft hiervoor dus al aangegeven dat hij vlees wilde (de biefstuk).Tot slot eindigt het gesprek bij 1. De ober vraagt naar het gewenste dessert. Ook zegt hij « pour terminer » (om af te sluiten).
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.