Toets Economie

Economie Integraal 2e ed deel 1+2 - Hoofdstuk 13 - Inkomensverdeling oefentoetsen & antwoorden

2e editie

Deze oefentoets behandelt o.m. de volgende onderwerpen: 

  • Primair, secundair en tertiair inkomen

  • Overdrachtsinkomen

  • Oorzaken en gevolgen van inkomensverschillen 

  • Lorenz curve

  • Primaire en secundaire inkomensverdeling 

  • Nivellering en denivellering 

  • Overheidsingrijpen op primaire inkomensverdeling

  • Overheidsingrijpen op secundaire inkomensverdeling

  • Progressief, degressief en proportioneel belastingstelsel 


Examendomein H 

Economie Integraal 2e ed deel 1+2
Toets Economie
Economie Integraal 2e ed deel 1+2
Online maken
Toets afdrukken
Onder primair inkomen verstaan we het inkomen dat mensen hebben als vergoeding voor het beschikbaar stellen van de productiefactoren (natuur, kapitaal, arbeid, ondernemerschap). Natuur 🡪 pacht (vermogensinkomen)Kapitaal 🡪 rente en huur (vermogensinkomen)Arbeid 🡪 (bruto)loon (arbeidsinkomen)Ondernemerschap 🡪 winst (voor belastingen) (combinatie van arbeidsinkomen en vermogensinkomen)Primair inkomen kan worden verhoogd of verlaagd door loonbelasting, premies, toeslagen en uitkeringen. Zo kom je op het secundair inkomen. Belastingen en premies verlagen het secundair inkomen.Toeslagen en uitkeringen verhogen het secundair inkomen. Secundair inkomen is het inkomen na overheidsingrijpen.Secundair inkomen is het besteedbaar inkomen van iemand.  Overdrachtsinkomen is inkomen waarvoor geen tegenprestatie geleverd hoeft te worden. Het is geen beloning voor het beschikbaar stellen van één van de productiefactoren.Overdrachtsinkomen wordt meestal door de overheid uitgekeerd. Voorbeelden zijn:Uitkeringen, zoals WW, AOW, WIA, bijstand en kindergeld (AKW).Toeslagen, zoals huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag.Overdrachtsinkomens worden gefinancierd vanuit de belastingen en premies die de overheid heft op de primaire inkomens, zoals loon en winst. Verschil in opleiding of scholing. Verschil in verantwoordelijkheid bij een baan/functie. Verschil in productiviteit of prestatie door werkenden. Verschil in ervaring. Schaarste op de arbeidsmarkt 🡪 vraag & aanbod bij bepaalde beroepenVoltijd, deeltijd of niet werken. Verschil in vermogen (bij de vermogensinkomens) Persoonlijke gevolgenLagere inkomens zijn relatief/procentueel een groter deel van hun inkomen kwijt aan basisbehoeften (huisvesting, voeding, kleding). Hogere inkomens besteden relatief/procentueel een groter deel van hun inkomen aan luxe behoeften (dure spullen en vakanties). Maatschappelijke onrustTe grote inkomensverschillen zorgt voor ontevredenheid in de maatschappij. VermogensverschillenInkomensverschillen leiden ook tot hogere vermogensverschillen. Voor hogere inkomens is het eenvoudiger om vermogen op te bouwen dan voor lagere inkomens, bijvoorbeeld door te beleggen in aandelen of woningen. Migratiestromen Economische vluchtelingen die hopen in een ander land meer te kunnen verdienen en een beter leven op te bouwen. Bij een progressief belastingstelsel betalen hogere inkomens relatief/procentueel meer belasting dan lagere inkomens.Iemand die €200 verdient betaalt 30% belasting. Iemand die €1.000 verdient betaalt 40% belasting.  Bij een degressief belastingstelsel betalen hogere inkomens relatief/procentueel minder belasting dan lagere inkomens.Iemand die €200 verdient betaalt 50% belasting. Iemand die €1.000 verdient betaalt 30% belasting.  Bij een proportioneel belastingstelsel betalen alle inkomens relatief/procentueel evenveel belasting. Iemand die €200 verdient betaalt 35% belasting. Iemand die €1.000 verdient betaalt 35% belasting.  a)Algemene heffingskorting is een korting op de inkomstenbelasting waar in beginsel iedereen recht op heeft. Het gaat hier dus over overheidsingrijpen. Daarom heeft het betrekking op de secundaire inkomstenbelasting. b)Overdrachtsinkomen is inkomen waar geen tegenprestatie tegenover staat. Er worden geen productiefactoren ingezet om dit inkomen te verdienen. Loon is altijd een beloning voor de productiefactor arbeid, ongeacht of het bruto of netto loon is. Loon is dus géén voorbeeld van een overdrachtsinkomen, want de productiefactor arbeid wordt als tegenprestatie ingezet hiervoor.  c)Nivelleren = relatieve inkomensverschillen verkleinen. Denivelleren = relatieve inkomensverschillen vergroten. Algemene heffingskorting is een korting op de inkomstenbelasting waar in beginsel iedereen recht op heeft.De korting heeft dus betrekking op zowel hoge als lage inkomens.Echter is de algemene heffingskorting voor lage inkomens een relatief groter deel van hun inkomen dan voor hoge inkomens. Zie het volgende rekenvoorbeeld:Stel de algemene heffingskorting wordt verlaagd met €1.000.Dit betekent dat iedereen €1.000 meer belasting moet betalen en dus €1.000 netto minder overhoudt in dat jaar. Voor iemand die €20.000 per jaar verdient is de impact van deze beslissing veel groter dan voor iemand die €100.000 per jaar verdient. Het verlagen van de algemene heffingskorting heeft dus relatief een groter negatief effect op de lage inkomens. Het heeft dus een denivellerend effect op de secundaire inkomensverdeling.De relatieve inkomensverschillen worden groter. a)Ongeveer 23% (of 24%) van het totale inkomen werd in de jaren vlak na 2000 verdiend door de armste 50% van de bevolking. Zie afbeelding hieronder:De blauwe accolade geeft aan welk deel van de Lorenzcurve betrekking heeft op de armste 50% van de bevolking.  b)Ongeveer 30% (of 31%) van het totale inkomen werd in de jaren vlak voor 2000 verdiend door de rijkste 20% van de bevolking. Zie afbeelding hieronderDe blauwe accolade geeft aan welk deel van de Lorenzcurve betrekking heeft op de rijkste 20% van de bevolking. c)De Lorenzcurve van de jaren vlak na 2000 loopt schever dan de Lorenzcurve van de jaren vlak voor 2000.Men zegt ook wel eens dat de buik van deze Lorenzcurve dikker is. Een schevere Lorenzcurve (een dikkere buik) betekent dat de relatieve inkomensverschillen zijn toegenomen. Dus de inkomensverschillen zijn gedenivelleerd. Relatieve inkomensverschillen zijn groter geworden. Werkwijze d)Bekijk hoe de X-as is ingedeeld. Je ziet dat er 5 even grote groepen zijn van 20%.Zo’n groep noemen we een kwintiel.  Je weet dat de totale bevolking 6 miljoen mensen zijn. Bereken uit hoeveel personen het derde kwintiel bestaat. Lees vanuit de Lorenzcurve af hoeveel procent van het totale inkomen de derde inkomensgroep verdient. Bereken dit deel van het inkomen. Je weet dat het totale inkomen 300 miljard euro bedraagt. Bereken tenslotte het gemiddelde inkomen per persoon van de derde inkomensgroep. Eindantwoord d)De derde inkomensgroep bestaat uit 1.200.000 personen. 20% van 6 miljoen. De Lorenzcurve loopt van (40,16) tot (60, 32) in die derde inkomensgroep. Zij verdienen dus 16% van het totale inkomen (32 – 16). Kleine afwijkingen in het aflezen van de Lorenzcurve worden niet fout geteld. 16% van het totale inkomen wordt verdiend door 1.2 miljoen personen: 16% van € 300.000.000.000 = € 48.000.000.000 (€ 48 miljard)€ 48 miljard / 1.2 miljoen personen = € 48.000.000.000 / 1.200.000 = € 40.000 Het gemiddelde inkomen van de derde inkomensgroep in de jaren net na 2000 bedroeg € 40.000 per jaar. e)de minimumlonen stijgen minder dan de gemiddelde lonen;Deze ontwikkeling levert relatief het meeste voordeel op voor de lagere inkomens. De primaire relatieve inkomensverschillen worden hierdoor dus kleiner oftewel minder scheef. Dit is dus een nivellerende ontwikkeling.de progressie in de inkomstenbelasting neemt af;Belastingen zijn niet van invloed op de primaire inkomensverschillen, maar op de secundaire inkomensverschillen. Het antwoord hier is dus dat het geen effect heeft. de loonstijging is een voor iedereen gelijk bedrag;Deze ontwikkeling levert relatief het meeste voordeel op voor de lagere inkomens. Een loonstijging van €1.000 is voor lage inkomens relatief een groter bedrag / groter deel van hun inkomen dan voor hoge inkomens. Iemand die €200.000 per jaar verdient, merkt veel minder van deze loonstijging dan iemand die €20.000 per jaar verdient. De primaire relatieve inkomensverschillen worden hierdoor dus kleiner oftewel minder scheef. Dit is dus een nivellerende ontwikkeling. a)Vanuit de tarieven blijkt dat hogere inkomens procentueel meer belasting betalen dan lagere inkomens. Met een hoger inkomen kom je in een volgende schijf terecht, waardoor het tarief stijgt van 35,82% naar 37,48% en, bij een nog hoger inkomen, naar 49,50%.  Hier is dus sprake van een progressief belastingstelsel. b)Daan gaat €2.000 meer verdienen in 2025. Van deze €2.000 valt€ 559 nog in schijf 1 met een belastingtarief van 35,82%€ 1.441 in schijf 2 met een belastingtarief van 37,48%.Daan moet dus aan extra belasting betalen:€ 559 x 0,3582 = € 200€ € 1.441 x 0,3748 = € 540 Totaal = € 740 c)Hogere inkomens betalen relatief meer belasting. Hierdoor worden de relatieve inkomensverschillen kleiner. Een progressief belastingstelsel heeft dus een nivellerende werking.   a)bij (1)   primaire bij (2)   denivelleringb)Voorbeelden van juiste antwoorden zijn:wel of geen werk (groep I t.o.v. de overige groepen) opleiding of scholingsgraad (groepen II en III t.o.v. groep I) bezit, zoals wel of geen grond en/of vee (groep IV t.o.v. groep II) omvang van de eigen onderneming (groep V t.o.v. groep II) Uit de antwoorden moet blijken dat het gaat om factoren die invloed hebben op de hoogte van één of meerdere primaire inkomens, te weten loon, pacht, huur, rente, winst.Werkwijze c)Onder bron 9 is gegeven: In 2025 zal groep IV een procentueel aandeel hebben in de totale primaire inkomens dat twee keer zo groot is als het aandeel van groep II.Let op dat de tabel cumulatieve gegevens verstrekt. Bereken eerst het aandeel van groep II, daarna aandeel groep IV. Eindantwoord c)Aandeel groep II = 20% − 5% = 15% Aandeel groep IV = 15% x 2 = 30% (a) = cumulatuief groep 1 t/m 4, dus 50% + 30% = 80%  d)In 2005 heeft van alle huishoudens de helft met de laagste (primaire) inkomens een aandeel van 25% tegen 75% voor de helft met de hoogste inkomens, terwijl die verhouding in 2025 zal veranderen naar 20% voor de laagste helft tegen 80% voor de hoogste helft.De inkomensverschillen zullen dus groter worden.  e)Het (relatieve) aantal huishoudens in de laagste inkomensgroep daalt van 50% naar 20% (bron 9),    waardoor in 2025 meer huishoudens boven de armoedegrens komen (bron 8). Eindantwoord a)bij (1) primaire inkomens  bij (2) rente bij (3) subjectieveWerkwijze b)Bekijk bron 1 om te zien hoe de secundaire inkomensverdeling wordt bepaald.Inkomensverhouding 1e kwartiel t.o.v. 4e kwartiel.Gegeven is dat deze inkomensverhouding 10,8 is in St. Eustatius. Dit betekent dat het inkomensdeel van het 4e kwartiel 10,8 keer zo groot is als het inkomensdeel van het 1e kwartiel. Bepaal aan de hand van bron 3 hoeveel procent van het totale inkomen wordt verdiend door het vierde kwartiel van St. Eustatius.Deel dit relatieve inkomensdeel van kwartiel 4 door het relatieve inkomensdeel van kwartiel 1, dat is gegeven in bron 3. Eindantwoord b)Het percentage inkomen van het 4e kwartiel = (100% − 44,8%) = 55,2%55,2 / 5,1% = een verhouding van 1 : 10,8Werkwijze c)Gebruik de gegeven inkomensverhouding in bron 1 om te berekenen wat het relatieve inkomensdeel van het vierde kwartiel is. De gegeven inkomensverhouding is 1 : 9,8. Dat betekent dat het inkomensdeel van het vierde kwartiel 9,8 keer zo veel is als het inkomensdeel van het eerste kwartiel.Het inkomensdeel van het eerste kwartiel is gegeven in bron 3.  Eindantwoord c)secundair inkomen van het 4e kwartiel: 5,5 x 9,8 = 53,9%  dat is dus coördinaat (75 ; 46,1)  want 100 – 53,9 = 46,1 Eindantwoord d)De secundaire-inkomensverhouding van Saba is 1 : 9,8 De secundaire-inkomensverhouding van Bonaire is 1 : 9,1  Het inkomen in Bonaire is gelijker verdeeld De Lorenzcurve van Bonaire ligt dus links van de Lorenzcurve van Saba Werkwijze e)Bereken het gewogen gemiddelde van de inkomensverhoudingen op basis van de gegevens in bron 4. Eindantwoord e)(80 × 9,1) + (13 × 10,8) + (7 × 9,8) = 937937 / 100 = 9,37De secundaire-inkomensverhouding is 1 : 9,4.Eindantwoord f)Bij een progressief belastingstelsel (zoals in ‘Europees’ Nederland) geldt voor hogere inkomens een hoger belastingtarief dan voor lagere inkomens, waardoor de secundaire-inkomensverschillen kleiner worden.Bij een proportioneel belastingstelsel (zoals in de BES-eilanden) geldt hetzelfde belastingtarief voor elke hoogte van het inkomen, waardoor de verschillen even groot blijven.

Deze toets bestellen?

Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
  • Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.
  • Je kunt maandelijks opzeggen.
  • Toegang tot alle vakken bij ToetsMij.
Kies dit abonnement

Wat krijg je bij een abonnement?

  • Toegang tot alle vakken
  • 20 kwalitatieve oefentoetsen per maand
  • Antwoorden, uitwerkingen en toelichtingen
  • Geen stress voor het maken van toetsen
Eenvoudig en veilig betalen met iDEAL of creditcard
3 maanden ToetsMij
€ 12,99
€ 10,99/mnd
  • Voordelig en flexibel. Ideaal als je maar een paar maanden toetsen hoeft te gebruiken.
  • Betaal per kwartaal en bespaar hiermee 2 euro per maand.
  • Toegang tot alle vakken bij ToetsMij.
Kies dit abonnement

Wat krijg je bij een abonnement?

  • Toegang tot alle vakken
  • 20 kwalitatieve oefentoetsen per maand
  • Antwoorden, uitwerkingen en toelichtingen
  • Geen stress voor het maken van toetsen
Eenvoudig en veilig betalen met iDEAL of creditcard
1 jaar ToetsMij
€ 12,99
€ 7,50/mnd
  • Favoriete keuze van meer dan 70% van de gebruikers.
  • Betaal slechts 90 euro per jaar en bespaar hiermee 65 euro.
  • Geniet van een volledig jaar toegang tot alle vakken bij ToetsMij.
Kies dit abonnement

Wat krijg je bij een abonnement?

  • Toegang tot alle vakken
  • 20 kwalitatieve oefentoetsen per maand
  • Antwoorden, uitwerkingen en toelichtingen
  • Geen stress voor het maken van toetsen
Eenvoudig en veilig betalen met iDEAL of creditcard

Dit zeggen leerlingen en ouders

9.0

Fijn dat leerlingen alvast een keer een toets kunnen oefenen die eruit ziet zoals op school.

Wij hebben sinds kort Toetsmij, omdat onze dochter het erg lastig heeft met Wiskunde. Op deze manier kan ze het hoofdstuk oefenen met een toets die qua vraagstelling overeenkomt met de toetsen op school. Nu kan ze dit dus eerst oefenen voordat ze de echte toets moet doen. Als docent Engels die werkt met Of Course en All Right kan ik bevestigen dat de toetsen grotendeels overeenkomen met de vraagwijze van de methode zelf. Dat is dus heel fijn voor leerlingen om te oefenen. We hadden heel even een dingetje met het nakijken, want de uitwerkingen werden niet goed weergegeven. Even een mailtje en binnen een dag reactie en ICT ging meteen aan de slag met het herstellen van de uitwerkingen. Super contact, goede dienstverlening! Aanrader!

Lelani van den Berg
10

Zéér tevreden!!

Lid geworden voor mijn zoon in leerjaar 1 van (toen 13) inmiddels 15. Hij zit nu in leerjaar 3 HAVO. Elk boek is makkelijk te vinden en alsmede mailt met een probleem omdat hij Duits krijgt uit een boek van leerjaar 2 word dit zelfs op zondag binnen een half uur opgelost en toegevoegd aan ons account! Zo’n toffe service zie je niet vaak meer! Dus wij zijn zéér tevreden. Sinds we het nu weer gebruiken (tijdje niet gebruikt) scoort hij weer voldoendes en zelf voor wiskunde een 8.8!

Linda Ockers
10

Zeer goed lesmateriaal en topservice

Het les materiaal is door de docenten van mijn zoon beoordeeld als zeer goed. Voorts heb ik een uitstekende service gehad naar aanleiding van een fout die ik zelf maakte bij het verlengen van een abonnement.

Robert

Zoek in meer dan 10.000 toetsen

Echte toetsvragen, precies aansluitend op jouw lesmethode en leerjaar. Voor klas 1 t/m 6 van vmbo-t t/m gymnasium.

Ik zit in het
en doe
ik wil beter worden in