New Interface 3e ed - Unit 7 - Fame oefentoetsen & antwoorden

a) interrupt (to) (4) b) lyrics (1) c) embarrassed (2) d) protect (to) (2) e) get into (something) (to) (3) f) secretly (4) g) cope (to) (1) h) notable (4) i) star (to) (3) j) crew (3) k) swear (to) (1) l) temper (2) m) disagree (4) n) chorus (1) o) look into (to) (3) p) disturb (to) (2) q) thrilled (to be) (4) r) town council (3) s) release (to) (1) t) get used to (to) (2)   a)  well-informed b) bet c) preferably d) make sense e) concentrate f) secretly   a) I have to correct you on that. b) The best thing about fame is having lots of money. c) I don’t share your opinion! d) I get very excited about that! e) Let’s hope that he turns up shortly. f) It is my dream to be the most famous athlete ever. g) I’d like to welcome you to the London Rock’n’Roll walking tour! h) I once really lost my temper about it. i) I find it really annoying when people make up stories. j) My training schedule is very tough.    a) voor een tijdsbepaling b) Je gebruikt de past continuous als je zegt wat er een op bepaald moment in het verleden aan de gang was of wat je toen aan het doen was c) was / were + werkwoord+ing d) Je gebruikt used to om te zeggen wat vroeger altijd gebeurde. Tip: Zorg dat je ook altijd de regels kent die in het boek staan. Vooral de regels die over de verschillende tijden gaan. Als je deze regels uit kunt leggen, is het ook makkelijker om ze toe te passen. Deze vragen gaan over grammar 7.3, 7.5 en 7.6. a) didn’t watch b) took c) was d) Did you study e) performed f) did she say Tip:  de past simple is de verleden tijd. Je gebruikt deze tijd als iets is afgelopen, het is klaar. De past simple kan regelmatig zijn (werkwoord + ed) of onregelmatige (2e rijtje van de irregular verbs). Bij vraagzinnen gebruik je Did en het hele werkwoord, bij ontkennende zinnen gebruik je didn’t en het hele werkwoord → grammar 7.1.   a) have just broken b) Has Murat bought c) have lived d) hasn’t missed e) Has he cut f) has liked Tip: de present perfect maak je met has/have + voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord is het werkwoord+ed bij regelmatige werkwoorden. De onregelmatige werkwoorden staan in een lijst die je uit je hoofd moet leren → grammar 7.2   a) I will meet you at the airport tomorrow. b) She sent him an email yesterday. c) She works at a department store on Saturdays. d) Do you go to work at the same time every day? e) He loves reading books in his room every evening. Tip: Wie Doet Wat Waar Wanneer. Wie = onderwerp; Doet = alle werkwoorden; Wat =lijdend voorwerp (kan ook een wie zijn en meewerkend voorwerp); Waar = bepaling van plaats; Wanneer = bepaling van tijd. Bijwoorden (zoals always, still, never, regularly, often) staan voor het werkwoord (behalve bij een vorm van to be, dan staan ze er voor). Let op bij vraagzinnen dan verandert de volgorde → grammar 7.3   a) sold last weekend = een tijdsaanduiding in het verleden → past simple b) are playing at the moment = op dit moment, nu → present continuous c) Shall we help vraag met aanbod en we → shall d) was watching een zin waarin iemand iets aan het doen was (tv kijken) toen dat werd onderbroken (thuiskomen van man) → past continuous. e) walk, are cycling normally = normaal gesproken → present simple; right now = nu → present continuous f) has seen drie keer tot nu toe → present perfect g) are you going to do vraag naar een plan --> to be going to h) cleaned last weekend = een tijdsaanduiding in het verleden → past simple Tip: Zorg dat je goed weet wanneer je welke tijd gebruikt en ook hoe die tijden er dan uitzien. Een schema kan hierbij goed helpen. Zorg dat je ook weet welke signaalwoorden bij welke tijd horen. Bij deze opdracht staat de uitleg gegeven per zin. Grammar 7.4   a) was walking b) were they doing c) were dancing d) was having e) were flying Tip: de past continuous maak je door was/were werkwoord+ing. Was gebruik je bij I, he, she en it. Were gebruik je bij we, you en they. Grammar 7.5   a) They used to work at a bank.  b) People used to write each other letters. c) She used to study English. d) On Sunday afternoons they used to walk in the park. e) Judy used to buy vegetables at the supermarket. Tip: zorg dat je in elke zin used to gebruikt. Grammar 7.6.