New Interface 3e ed - Unit 8 - Explorations oefentoetsen & antwoorden

a) gather (to) (4) b) fierce (1) c) stunning (2) d) experienced (2) e) divide (to) (3) f) survival (4) g) trek (1) h) glad (4) i) trait (3) j) boundaries (3) k) sail (to) (1) l) desert (2) m) outdoor (4) n) battle (1) o) refer to (to) (3) p) bottled (2) q) crash helmet (4) r) decent (3) s) insist (to) (1) t) stomach bug (2)   a) figure it out b) camel c) assure d) outgoing e) skydiving f) devastated   a) I’m much better now. b) Because of your age, I’m afraid it’s not possible to do a solo dive. c) I’m afraid I can’t agree with you.  d) It’ll turn out all right in the end. e) Please don’t fuss. f) I’m not sure if that’s a good idea. g) I’m much more worried about this! h) I’m having the time of my life! i) Please, come in and make yourself at home. j) I can assure you, it won’t be very busy on a Sunday. a) Personen b) Dingen c) Personen en dingen, maar niet na een komma. d) Als het niet het onderwerp is van de bijzin (er staat dan vaak een voornaamwoord achter!!) e) een kort vraagje aan het einde van een zin. De spreker vraagt hiermee om bevestiging. Tip: Zorg dat je ook altijd de regels kent die in het boek staan. Vooral de regels die over de verschillende tijden gaan. Als je deze regels uit kunt leggen, is het ook makkelijker om ze toe te passen. Deze vragen gaan over grammar 8.4 en 8.6. a = 4 b = 7 c = 1 d = 6 e = 3 f = 2 g = 5 Tip: Zorg dat je ook altijd de regels kent die in het boek staan. Vooral de regels die over de verschillende tijden gaan. Als je deze regels uit kunt leggen, is het ook makkelijker om ze toe te passen. Deze vraag gaat over grammar 8.5. a) nice b) angrily c) quietly d) strange e) sad f) awfully Tip: een bijvoeglijk naamwoord (adjective) zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Als je een adjective moet invullen, hoef je de vorm van het woord tussen haakjes niet te veranderen. Een bijwoord (adverb) zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord. Een adverb maak je meestal door -ly achter het bijvoeglijk naamwoord (of het woord tussen haakjes in deze opdracht) te zetten. Er zijn echter wel wat spellingsregels, let hierop. Ook zijn er een aantal onregelmatige adverbs (bijv. well). Als laatste gebruik je bij een aantal werkwoorden (taste, smell, look, sound en feel) altijd een bijvoeglijk naamwoord. Dit grammaticaonderdeel heeft best wat regels, leer deze! Grammar 8.1.   a) She often goes to bed at nine o’clock. b) He will probably arrive tomorrow. c) She is a very pretty girl. d) My brother can paint extremely beautiful pictures. e) They have never been to London. Tip: ook bij dit grammaticaonderdeel horen best regels. Een bijwoord staat in principe voor hetgeen het iets over zegt. Dat kan dus zijn over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord. Als het een werkwoord is, staat het bijwoord voor het hoofdwerkwoord, maar na een vorm van to be (am, is, are, was, were). Grammar 8.2.   a) will you visit b) Shall we help c) are going to shop d) will, won’t e) are you going to do Tip: will gebruik je bij beloftes/aanbod of voorspellingen zonder bewijs. to be going to gebruik je bij plannen in de toekomst. Grammar 8.3.   a) who, that b) which c) which, x d) who, that e) which, x Tip: je gebruikt who bij personen, which bij dieren en dingen. That mag je altijd gebruiken behalve als er een komma voorstaat. Soms mag je het betrekkelijke voornaamwoord ook weglaten (x). Dit mag als het betrekkelijk voornaamwoord geen onderwerp is in de bijzin (vaak staat er dan ook een persoonlijk voornaamwoord achter!). Grammar 8.4.   a) have just entered just is een signaalwoord voor de present perfect → het is net gebeurd, en nu nog bezig. b) will get toekomst met will want het is een spontaan besluit. c) loves feit = present simple. d) is going to visit een plan in de toekomst → to be going to e) has broken in verleden gebeurd (been breken), maar het heeft nu nog resultaat (niet sporten), daarom gebruik je de present perfect. f) am watching at the moment = nu, dan gebruik je de present continuous. g) were dancing ze waren aan het dansen, toen hun vader belde. Dit is een zin met de combinatie past simple en past continuous. Er was iets bezig (past continuous) en dat wordt onderbroken door iets (past simple). De past simple (called) staat al  in de zin, daarom moet de andere de past continuous krijgen). h) calls iedere zondag = regelmaat, dus de present simple i) moved last year = een tijdsaanduiding in het verleden, daarom krijgt deze zin de past simple. j) is shining right now = nu, dan gebruik je de present continuous Tip: Zorg dat je goed weet wanneer je welke tijd gebruikt en ook hoe die tijden er dan uitzien. Een schema kan hierbij goed helpen. Zorg dat je ook weet welke signaalwoorden bij welke tijd horen. Bij deze opdracht staat de uitleg gegeven per zin. Grammar 8.5.     a) don’t you b) does she c) aren’t they d) can he e) doesn’t he Tip:  Als de zin bevestigend is (+), is de tag ontkennend (-) en andersom. In de tag herhaal je het werkwoord dat in de zin staat als dit een hulpwerkwoord is of een vorm van to be. Bij de andere werkwoorden gebruik je een vorm van to do.  Daarnaast herhaal je het onderwerp van de zin als een persoonlijk voornaamwoord (I,you,he,she,it,we,they of je gebruikt there als deze als in de zin staat). Grammar 8.6