New Interface 3e ed - Unit 6 - Law and Order oefentoetsen & antwoorden

a) opposite (4) b) later on (1) c) lovely (2) d) pump (2) e) behaviour (3) f) scream (to) (4) g) husband (1) h) less (4) i) court (3) j) innocent (3) k) death (1) l) condition (2) m) ask (to) (4) n) like (1) o) except (3) p) police station(2) q) recognize (to) (4) r) defence (3) s) hurry (to) (1) t) available (2)   a) fingerprints b) robber c) passenger seat d) guilty e) stripes f) heartbroken   a) cost b) cost c) drive d) driven e) went f) gone g) hit h) hit i) stole j) stolen k) tell l) told Tip: Zorg dat je steeds de onregelmatige werkwoorden leert. In iedere unit krijg je steeds andere woorden, uiteindelijk moet je deze allemaal uit je hoofd kennen. In dit hoofdstuk krijg je voor het eerst ook het ‘derde’ rijtje, dit is het voltooid deelwoord en deze moet je kennen voor de present perfect → grammar 6.5   a) Can I give you the information right away? b) Shall we start with Lucy? c) I thought so too. d) When will it be online? e) Could you tell me where you were and what you were doing? f) May I make a suggestion? g) Where was it stolen? h) If you send us the information by email we will put it on your page. i) I can tell you the registration number of the van. j) OK, that’s fine. a)  Je kunt een gerund gebruiken als onderwerp en na bepaalde werkwoorden. b) enige, enkele, een paar c) geen d) Je gebruikt  some bij bevestigende zinnen, bij vragen waarbij het antwoord ja is, en bij vragen waarbij je iets aanbiedt. e) Je gebruikt any bij ontkennende zinnen en bij de meeste vraagzinnen. f) iets, iemand, ergens Tip: Zorg dat je ook altijd de regels kent die in het boek staan. Vooral de regels die over de verschillende tijden gaan. Als je deze regels uit kunt leggen, is het ook makkelijker om ze toe te passen. Deze vragen gaan over grammar 6.1 en 6.2. a) Smoking → het is het onderwerp van de zin dus je gebruikt de ing vorm b) to drink / drinking c) reading → na enjoy altijd gerund d) Getting →  het is het onderwerp van de zin dus je gebruikt de ing vorm e) to visit → na want altijd infinitief f) working → onderwep van de zin Tip:  Er zijn werkwoorden waarna je altijd een gerund gebruikt (avoid, consider, enjoy, finish, quit, miss). Er zijn een aantal werkwoorden waarna altijd een infinitief komt (agree, choose, decide, want, forget, remember). Er zijn ook werkwoorden waarna zowel een gerund als een infinitief kan (begin, continue, hate, like, love, start). De zin betekent hetzelfde. Een gerund kan ook gebruikt worden als onderwerp van de zin. → grammar 6.1   a) any b) anything c) something d) anyone e) anywhere f) someone Tip:  some gebruik je in bevestigende zinnen, in vragen waarop het antwoord ja is en in vragen waarmee je iets aanbiedt. Any gebruik je in de meeste vragen en in ontkennende zinnen → grammar 6.2   a) who b) which c) who d) who e) which Tip: Je gebruikt who bij personen, which bij dieren en dingen --> grammar 6.3     a) Did - walk b) had c) didn’t want d) studied e) Did - buy f) was Tip:  de past simple is de verleden tijd. Je gebruikt deze tijd als iets is afgelopen, het is klaar. De past simple kan regelmatig zijn (werkwoord + ed) of onregelmatige (2e rijtje van de irregular verbs → deze leren we steeds bij, in iedere unit staat een rijtje). Bij vraagzinnen gebruik je Did en het hele werkwoord, bij ontkennende zinnen gebruik je didn’t en het hele werkwoord → grammar 6.4.   a) was watching → was al bezig b) saw → onderbreekt wat al bezig was c) played → de tijd is bekend d) was explaining → was al bezig e) arrived Tip: je gebruikt de past simple als iets in het verleden is gebeurd en als je weet wanneer het is gebeurd. Je gebruik de past continuous als je witl zeggen dat iets op een bepaald moment in het verleden aan de gang was of wat je toen aan het doen was. Deze twee tijden komen vaak in een zin voor (met when/while in de zin). De past continuous is dat hetgeen wat al bezig was. De past simple onderbreekt deze handeling.