New Interface 3e ed - Unit 7 - Fame oefentoetsen & antwoorden

a) be able to (to) (4) b) reason (1) c) imitate (to) (2) d) all (2) e) difference (3) f) convenient (4) g) naked (1) h) empty (4) i) foreign (3) j) after all (3) k) make somebody do something (to) (1) l) anniversary (2) m) assistant (4) n) swallow (to) (1) o) wonder (to) (3) p) rehearsal (2) q) bite (to) (4) r) ring (to) (3) s) biscuit (1) t) voice (2)   a) yours sincerely b) article c) organize d) strict e) lie f) celebrity   a) bit b) bitten c) buy d) bought e) know f) known g) ring h) rang i) sat j) sat k) win l) won Tip: Zorg dat je steeds de onregelmatige werkwoorden leert. In iedere unit krijg je steeds andere woorden, uiteindelijk moet je deze allemaal uit je hoofd kennen. In dit hoofdstuk krijg je voor het eerst ook het ‘derde’ rijtje, dit is het voltooid deelwoord en deze moet je kennen voor de present perfect → grammar 7.5   a) Make yourselves at home. b) I’m writing to let you know that I’m really happy that I can audition for the play. c) Will you be free tomorrow? d) I really hope I get a part! e) Who’s calling? f) I am as tall as she is.  g) Can I offer you a cup of tea? h) No, I’m not going to make it this afternoon. i) It’s nice to meet you. j) I prefer Bookworth.   a) have / has + voltooid deelwoord. Has = he, she, it / have = I, you, we, they. Voltooid deelwoord regelmatig = werkwoord + ed / voltooid deelwoord onregelmatig = uit je hoofd leren (zie bijv. grammar 7.5). b) Je gebruikt de present perfect als je wilt zeggen dat iets is gebeurd en het niet belangrijk is wanneer. c) Je gebruikt de to be going to om aan te geven wat iemand van plan is of wat zeker zal gebeuren. d) am, are, is e) Een bijwoord geeft aan hoe iets gebeurt (hoe snel, hoe vaak, hoe mooi).  f) Een bijwoord staat: voor het hoofdwerkwoord, maar na een vorm van to be. Tip: Zorg dat je ook altijd de regels kent die in het boek staan. Vooral de regels die over de verschillende tijden gaan. Als je deze regels uit kunt leggen, is het ook makkelijker om ze toe te passen. Deze vragen gaan over grammar 7.4, 7.6 en 7.7 a) which b) who c) who d) which e) which Tip: which gebruik je bij dingen (zin a: book = boek, zin d: company = bedrijf , zin e: plants = planten). Who gebruik je bij mensen (zin b: people = mensen, zin c: teacher = docent). Grammar 7.1.   a) happier b) expensive c) most expensive d) larger e) largest f) fat g) fatter h) better i) more important j) most important Tip: zorg dat je de regels kent van de vergrotende en overtreffende trap. Bij één lettergreep krijg je -er/-est. Bij twee lettergrepen die eindigen op -le, -er, -ow, -y krijg je ook -er/-est. Bij andere woorden met twee lettergrepen zet je more/most voor het woord. Bij drie of meer lettergrepen gebruik je ook more/most → grammar 7.2.   a) Will, won’t b) will c) Shall d) won’t e) will Tip: Het is belangrijk dat je goed de zinnen leest. Will gebruik je in bevestigende en vragende zinnen, behalve in een vraagzin met I en we, dan gebruik je altijd shall. Won’t is de ontkennende vorm van will. Grammar 7.3.   a) have just broken b) Has Murat bought c) have lived d) hasn’t missed e) Has he cut f) has liked Tip: de present perfect maak je met has/have + voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord is het werkwoord+ed bij regelmatige werkwoorden. De onregelmatige werkwoorden staan in ieder hoofdstuk in een lijst die je uit je hoofd moet leren. Uiteindelijk moet je deze allemaal kennen. Grammar 7.4.   a) am going to take b) is not going to paint c) is going to rain d) Are we going to eat e) am going to see Tip: let op dat je goed de vervoeging van het werkwoord to be kent. I am, he/she/it is, we/you/they are. Dat is de basis voor deze opdracht. Daarna volg je met ‘going to’ en het hele werkwoord. Bij een vraag staat het onderwerp tussen de vorm van to be en going to (bijv. is he going to). Bij een ontkenning komt het woord ‘not’ tussen de vorm van to be en going to. (bijv. he isn’t going to). Grammar 7.6.   a) I totally disagree with you. b) She rarely travels by train. c) He is terribly sorry. d) They have often been to England. e) The witness was obviously lying. Tip: het bijwoord staat in principe voor het hoofdwerkwoord. Dat zie je in zin a (disagree), zin b (travels) en zin d (been, have is een hulpwerkwoord). Het bijwoord staat na een vorm van to be (am, are, is, was, were). Dit zie je in zin c (is) en zin e (was). Grammar 7.7.