Paso Adelante 2 - Capítulo 3 - Y tú, ¿Cómo eres? oefentoetsen & antwoorden

a) lang (3.1, A+B) b) el pelo (3.4, A+B) c) de snor (3.1, A+B) d) liso (3.4, A+B) e) vrolijk (3.1, A+B) f) demasiado (3.4, C) g) het merk (3.2, C) h) caro (3.4, C) i) de tip, het advies (3.2, C) j) patinar (3.4, F+G+H) k) bergbeklimmen (3.3, F+G+H) l) el deporte (3.4, F+G+H) m) per jaar (3.3, F+G+H) n) el nivel (3.4, F+G+H) o) het adres (3.3, F+G+H) p) a la semana (3.4, F+G+H)   a) Hoe ziet jouw vriendin eruit? (E) b) ¿Me puedes contar algo más de tu amiga? (E) c) ¿Es un nombre común en Holanda? (E) d) Heb je een foto van je vriendin? (E) e) Tiene el pelo un poco largo y ondulado. (E) f) Ja, ze draag een bril en ze heet Esther. (E) g) Doe je aan sport? (K) h) ¿Juegos partidos también? (K) i) Win je veel wedstrijden? (K) j) En nog een advies? (K) k) Sí, juego al tenis. No, no hago deporte. (K) l) Entrena mucho, al menos seis horas al día. (K)   a) Drie van de volgende woorden: Poco/a, medio/a, otro/a, mucho/a, demasiado/a. (D) b) Drie van de volgende werkwoorden: Dormir, mostrar, encontrarse, volver, jugar. (G) c) De tú-vorm (jij) en de usted-vorm (u). (J) d) Achter. (D) a) Het zelfstandig naamwoord waar je naar moet kijken in de eerste zin is mannelijk meervoud (los ojos), en de tweede is mannelijk enkelvoud (el pelo). (D) b) Deze zin kan je zelf verzinnen, als het bijvoeglijk naamwoord maar met een hoeveelheid te maken heeft. (D) Deze zin kan je zelf verzinnen, als het bijvoeglijk naamwoord maar niet met een hoeveelheid te maken heeft. (D) Tip:  a) Leer goed je woordjes met het lidwoord erbij, zo weet je ook hoe je het bijvoeglijk naamwoord dat erbij hoort moet aanpassen.  b) Leer goed de bijvoeglijk naamwoorden uit je hoofd die met een hoeveelheid te maken hebben. Dat zijn de weinige bijvoeglijk naamwoorden die voor het zelfstandig naamwoord staan,  de anderen gaan er in principe voor.  c) Zie tip b).    a) Puedo b) Puedes c) Puede d) Podemos e) Podéis f) Pueden Tip: Weet dat de ik-, jij-, hij/zij/u- en zij-vorm een klinkerwisseling hebben en wij en jullie niet. Dat geldt voor alle werkwoorden met  klinkerwisseling uit bron G.    a) trabaje b) beba c) viva a) He comprado medio kilo de manzanas en el supermercado. b) La chica morena que anda por la calle es amable.  c) Me gusta mucho la comida española.  d) María tiene los ojos azules. e) Pedro y Javier, siempre lleváis pantalones negros. Tip:  a t/m e: Leer goed de bijvoeglijk naamwoorden uit je hoofd die met een hoeveelheid te maken hebben. Dat zijn de weinige bijvoeglijk naamwoorden die voor het zelfstandig naamwoord staan,  de anderen gaan er in principe voor.    a)  Tengo una profesora española muy guapa. b) Tiene los ojos verdes. c) Le gustan los libros literarios.  d) También le gusta ir a discotecas en lugares conocidos. e) Me gustan mucho sus faldas típicas.   Tip:  a t/m e: Leer goed de bijvoeglijk naamwoorden uit je hoofd die met een hoeveelheid te maken hebben. Dat zijn de weinige bijvoeglijk naamwoorden die voor het zelfstandig naamwoord staan,  de anderen gaan er in principe voor.  Controleer bij deze oefening ook het zelfstandig naamwoord voor de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord; is die vrouwelijk enkelvoud, mannelijk enkelvoud, vrouwelijk meervoud of mannelijk meervoud?   a) puede b) cuenta c) duermo d) juega e) vuelven Tip:  a)  Als je de zin vertaalt staat er het volgende: oma, kunt u mij iets over uw leven vertellen? Je moet dus de u-vorm van het werkwoord geven. b)  Het onderwerp van de zin is ‘mi profesor (de historia)’, hij dus. Je moet dus de hij-vorm van het werkwoord geven.  c)  Bij deze zin staat al gegeven in welke vorm je het werkwoord moet zetten; yo, de ik-vorm.  d) Het onderwerp van de zin is ‘mi amiga’, zij dus. Je moet dus de zij-vorm van het werkwoord geven.  e) Het onderwerp van de zin is ‘los niños’, zij-meervoud dus. Je moet dus de zij-meervoudvorm van het werkwoord geven.    a) lava b) come c) nada d) completa e) abre Tip: Dit is een extra tip.  a t/m e: De antwoorden wijzen voor zich. Kijk goed wie er aangesproken wordt. Zo weet je of je de tú- of usted-vorm moet gebruiken. Oudere personen worden uit beleefdheid nog veel met usted aangesproken in Spanje. Dus twijfel je, gebruik usted.