New Interface 3e ed - Unit 1 - Cities oefentoetsen & antwoorden

a) nearby (4) b) citizen (1) c) passport (2) d) bay (2) e) exercise (3) f) chain store (4) g) discount (1) h) signpost(4) i) signal (3) j) main entrance (3) k) railway (1) l) be dying to (to) (2) m) independent (4) n) depart (to) (1) o) countryside (3) p) make up one’s mind (to) (2) q) platform (4) r) annoying (3) s) return ticket (1) t) guess (to) (2)   a) lift b) queue c) island d) wander e) prison f) bus stop   a) At Hillhead, turn left to Byres Road. b) Please can you inform your arrival time? c) Which station do we need to get off at? d) Mum and I are going to collect you from the airport. e) I guess that you will land early in the morning. f) Could I ask for your help? g) Dear Cathy,  h) Let’s split up now and meet back here later. i) I won’t bring my winter coat with me! j) We’re going to take the underground to a place called Byres Road. a) Je gebruikt de present simple als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt. b) Vijf van de volgende: always, never, often, usually, regularly, sometimes, hardly ever, every day/week c) don’t / doesn’t + het hele werkwoord d) Om aan te geven van wie iets is. e) Als je het hebt over dingen, plaatsen of landen. f) Je gebruikt will als iets in de toekomst gaat gebeuren. Het gaat dan om simpele verwijzingen naar de toekomst of om iets wat spontaan besloten wordt zonder dat het is gepland of vastgelegd. g) In vraagzinnen waarin je iets aanbiedt of een voorstel doet, gebruik je altijd shall bij I en We. Tip: Zorg dat je ook altijd de regels kent die in het boek staan. Vooral de regels die over de verschillende tijden gaan. Als je deze regels uit kunt leggen, is het ook makkelijker om ze toe te passen. Deze vragen gaan over grammar 1.1, 1.2 en 1.3. a) do you usually have b) watches c) don’t like d) studies e) is f) wear g) does your sister go h) doesn’t work Tip: Bij deze opdracht moet je de present simple invullen. Dit is het hele werkwoord bij I, you, we en they of het hele werkwoord + s bij he, she en it. Bij een ontkenning (not) gebruik je don’t (I, you, we, they) of doesn’t (he, she, it) en het hele werkwoord. Bij een vraag begin je met do (I, you, we, they) of does (he, she, it), gevolgd door het onderwerp en het hele werkwoord. Grammar 1.1.   a) ‘s b) of c) her d) mine e) ‘ f) his Tip: Deze opdracht is een combinatie van twee grammatica onderdelen. Zo staat het ook in de self-test van jullie boek (online). Aangezien ze beide met ‘bezit’ te maken hebben kunnen ze mooi gecombineerd worden in één opdracht. Ook zijn beide onderdelen herhaling van vorig jaar. ‘s gebruik je bij het enkelvoud, ‘ bij meervouden die eindigen op een -s, of bij dieren, dingen en plaatsen. De bezittelijke voornaamwoorden moet je uit je hoofd leren. Het is dan handig om ze te koppelen aan de persoonlijke voornaamwoorden (zie bijvoorbeeld I in zin D → de opties daarbij zijn my / mine), want dat maakt het makkelijker om ze te leren. Grammar 1.2 en 1.4.   a) will / shall b) will c) shall d) won’t e) will f) won’t Tip: Het is belangrijk dat je goed de zinnen leest. Shall mag je naast will gebruiken je bij I en We, in een vraag met aanbod/voorstel gebruik je altijd shall bij I en we. Won’t is de ontkennende vorm van will. Grammar 1.3.   a) is he going to drive b) are going to dance c) am going to go d) is not going to help e) is going to happen Tip: let op dat je goed de vervoeging van het werkwoord to be kent. I am, he/she/it is, we/you/they are. Dat is de basis voor deze opdracht. Daarna volg je met ‘going to’ en het hele werkwoord. Bij een vraag staat het onderwerp tussen de vorm van to be en going to (bijv. is he going to). Bij een ontkenning komt het woord ‘not’ tussen de vorm van to be en going to. (bijv. he isn’t going to). Grammar 1.5.   a) isn’t she zin is bevestigend → tag dus ontkennend. Werkwoord is is, dit is een vorm van to be, dus deze mag je herhalen in de tag → isn’t (want moet ontkennend). Daarnaast zoek je het onderwerp → Alexandra, en hier maak je een persoonlijk voornaamwoord van → she. b) can’t he zin is bevestigend → tag dus ontkennend. Werkwoord is can dit is een hulpwerkwoord, dus deze mag je herhalen in de tag → can’t (want moet ontkennend). Daarnaast zoek je het onderwerp → Thomas, en hier maak je een persoonlijk voornaamwoord van → he. c) do they zin is ontkennend → tag dus bevestigend. Werkwoord is don’t, dit is een vorm van to do (hulpwerkwoord), dus deze mag je herhalen in de tag → do (want moet bevestigend). Daarnaast zoek je het onderwerp → your parents, en hier maak je een persoonlijk voornaamwoord van → they. d) won’t he e) don’t you f) doesn’t she Tip:  Een tag is een aangeplakte vraag. Als de zin bevestigend is, is de tag ontkennend. Als de zin ontkennend is, is de tag bevestigend. Als je een vorm van to be of een hulpwerkwoord (bijv. can / will) in de zin hebt staan mag je deze herhalen in de tag. Bij de andere werkwoorden moet je een vorm van to do gebruiken in de tag. Naast het werkwoord herhaal je ook het onderwerp van de zin als een persoonlijk voornaamwoord. Zin a, b en c hebben extra uitleg (zie hierboven). Grammar 1.6.