New Interface 3e ed - Unit 4 - Inventions oefentoetsen & antwoorden

a) shrimp (4) b) solution (1) c) kind (2) d) entry (2) e) predict (to) (3) f) excellent (4) g) brand-new (1) h) starve (to) (4) i) ceiling (3) j) listener (3) k) invent (to) (1) l) likely (2) m) pedal (to) (3) n) float (to) (1) o) certain (2) p) wide (2) q) obstruction (4) r) toothbrush (1) s) forwards (3) t) clear (to) (4)   a = 4 b = 5 c = 2 d = 3 e = 1   a) I could do with some help. b) I’ve actually designed it to look like somebody else’s arm.  c) Do they have any mango? d) Yes, certainly, sir.  e) I don’t know whether we can do it.  f) Could you ask them for me? g) The front legs of the chair are a little wider than the back legs. h) For a start, they could never afford it.  i) Can I please get a thin crust pizza margherita? j) I definitely think it’s possible to make the umbrellas.  a) a =2; b = 5; c = 6; d = 3; e = 1; f = 4 b) Je gebruikt de present simple als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt. c) Je gebruikt de present perfect als je wilt zeggen dat iets is gebeurd en het niet belangrijk is wanneer; als iets in het verleden is begonnen en nog steeds doorgaat; als iets in het verleden is gebeurd waarvan je nu het resultaat ziet; en als iets net of nog niet is gebeurd. Tip: Zorg dat je ook altijd de regels kent die in het boek staan. Vooral de regels die over de verschillende tijden gaan. Als je deze regels uit kunt leggen, is het ook makkelijker om ze toe te passen. Deze vragen gaan over grammar 4.4 en 4.5.   a) have to  b) don’t have to  c) must not  d) have to  e) should Tip: bij deze opdracht wordt je geholpen door de aanwijzingen tussen haakjes. must = moeten; musn’t = niet moeten; has/have to = het moet van een ander; don’t/doesn’t have to = niet hoeven; should = zou eigenlijk moeten; shouldn’t: zou eigenlijk niet moeten. Het is dus belangrijk dat je goed weet wanneer je welk hulpwerkwoord moet gebruiken → grammar 4.1.    a) have kept  b) Has it rained c) have never heard d) haven’t had e) has broken Tip: de present perfect maak je met has/have + voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord is het werkwoord+ed bij regelmatige werkwoorden. De onregelmatige werkwoorden staan in een lijst die je uit je hoofd moet leren → grammar 4.2   a) Did - study b) saw c) didn’t play d) Did - cut e) walked f) didn’t paint Tip:  de past simple is de verleden tijd. Je gebruikt deze tijd als iets is afgelopen, het is klaar. De past simple kan regelmatig zijn (werkwoord + ed) of onregelmatige (2e rijtje van de irregular verbs). Bij vraagzinnen gebruik je Did en het hele werkwoord, bij ontkennende zinnen gebruik je didn’t en het hele werkwoord → grammar 4.3.   a) much b) a few c) much d) many e) a little f) few Tip:  much en little gebruik je bij woorden in het enkelvoud (niet telbaar) en many en few gebruik je bij woorden in het meervoud (wel telbaar) → grammar 4.4.   a) have waited → je wacht al een uur, maar je wacht wel nog steeds dus present perfect b) watches → regelmatig want iedere avond dus present simple c) doesn’t have → feit dus present simple d) sleep → altijd, dus present simple e) have been → voor 10 jaar er staat nergens dat het niet meer zo is, dus de present perfect f) likes → een feit, dus present simple Tip: de present perfect maak je met has/have + voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord is het werkwoord+ed bij regelmatige werkwoorden. De onregelmatige werkwoorden staan in een lijst die je uit je hoofd moet leren. De present perfect gebruik je als je wilt zeggen die iets is gebeurd en het niet belangrijk is wanneer; iets in het verleden is begonnen en nog steeds doorgaat (since, for, in); iets in het verleden is gebeurd waarvan je nu het resultaat ziet; iets net of nog niet is gebeurd (just, lately, recently, yet). De present simple is het hele werkwoord bij I, you, we en they (play). Bij he, she en it komt er een +s achter het werkwoord (plays). Je gebruikt de present simple als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt. Ook gebruik je de present simple bij feiten. In de zin staan dan vaak woorden als: always, never, often, usually, regularly, sometimes, hardly ever.