Na klar! MAX deel B - Hoofdstuk 5 - Berlin oefentoetsen & antwoorden

a) ophouden b)) acteur c) proberen d) helemaal e )in de buurt f )zowel … als g) saai h) bezienswaardigheid i) repeteren/oefenen j) Daarom k) Als l) duidelijk m) hebben zin in n) tussen o) gebeuren p) hoofd q) kerk r) Tijdens s) stom Tip: Heb je aan de hoofdletters gedacht? a)ausschlafen  b) das Bad/das Badezimmer c) die Küche d) ins Kino gehen e) Filme gucken f) der Dachboden g) der Flur h) Freunde treffen i) faulenzen j) der Keller Tip: Heb je aan de hoofdletters en de juiste vervoegingen gedacht? a) Wir wohnen in einem Reihenhaus. b) Im ersten Stock gibt es drei Schlafzimmer und ein Balkon. c) Ich habe ein eigenes Zimmer. d) Unser Haus hat keine Garage und auch keinen Keller. e) Was machst du in deiner Freizeit? f) Spielst du ein Instrument? g) Machst du selbst Musik? h) Wer ist deine Lieblingssängerin? i) Wir haben einen großen Garten. j) Ich wohne im Zentrum. k) Im Erdgeschoss ist ein Gästezimmer. a) Stellende trap, vergrotende trap en overtreffende trap. b) Bijvoeglijke naamwoorden met de klinkers a, o of u met één lettergreep. Tip: Na deze voorzetsels volgt de derde naamval. Je moet het lidwoord of bezittelijk voornaamwoord achter deze voorzetsels in de derde naamval gebruiken. In de derde naamval kun je alleen maar de uitgangen -em (mannelijk en onzijdig), -er (vrouwelijk) of -en (meervoud) hebben! a) Wir treffen uns bei der Schule. b) Nach dem Training habe ich Zeit. c) Ich spiele seit einem Jahr Klavier. d) Kommt ihr von dem / vom Bahnhof? e) Julia und ich gehen zusammen zum. Konzert. f) Das ist Stefan, ein Junge aus meiner. Klasse. g) Tom war mit seinen Eltern schon oft in München. Tip: Bij voorzetsels moet je niet alleen de naamval weten, maar ook wanneer je welk voorzetsel moet gebruiken. De juiste naamval staat er bij de meeste zinnen al, maar welk voorzetsel past? a) Wie komme ich am besten zum Bahnhof? : naar + plaats: zu b) Heute Abend bin ich bei meinen Freunden. zijn bij = sein bei c) Weißt du, von welchem Sänger dieses Lied ist? van = von d) Meine Mutter geht morgens um 6 Uhr aus dem Haus. uit = aus e) Ich mache meine Hausaufgaben spät, erst nach dem Abendessen. na = nach f) Unsere Großeltern wohnen schon seit 60 Jahren in diesem Haus. sinds = seit g) Ich fahre jeden Tag mit dem Rad zur Schule. : naar + plaats: zu h) Anne geht immer mit ihren Freundinnen shoppen. met = mit Tip: Ook het persoonlijk voornaamwoord moet je na deze voorzetsels in de derde naamval zetten. a) Bei uns im Dorf gibt es kein Kino.. b) Herr Meier, ich komme gleich zu Ihnen. c) Gehst du mit mir ins Kino? d) Wir gehen ins Theater, aber was wird aus euch? e) Mein Bruder wohnt in München. Ich fahre morgen zu ihm. f) Wir haben lange nichts von ihr. gehört. g) Sonja ist nach dir. dran.   h) Das Kind will spielen. Spielst du mit ihnen? Tip: Het eerste woord is het onderwerp van de zin en staat in de 1e naamval. Het tweede woord staat achter een voorzetsel met de 3e naamval en moet worden aangepast. a) Haben wir eine Adresse von Ihnen? b) Heute geht er mit mir shoppen.  c) Sie kommt am Abend zu dir.  d) Ich bin nach euch dran. e) Es kann bei ihnen bleiben. f) Sprechen Sie noch mit ihr. Tip: Bij de vergrotende trap gebruik je als. Bij de stellende trap gebruik je wie. Aan een woord zoals genauso kun je zien het de stellende trap is. Bijvoeglijke naamwoorden met een lettergreep en de klinker a, o of u krijgen in de vergrotende trap een umlaut. a)  Die Reise nach Wien ist länger als die Reise nach München. b) Ich finde das Kleid schöner als die Hose. c) Peters Schulweg ist kürzer als mein Schulweg. d) Dieses Haus ist genauso klein wie das andere. e) Ich finde Nicole hübscher als ihre Schwester. f) Bei dir ist es genauso gemütlich wie bei meiner Tante. g) Leyla kann besser schwimmen als du. h) Heute regnet es mehr als gestern. Tip: De overtreffende trap maak je met de uitgang -sten. Bij bijvoeglijke naamwoorden die op een klinker, -d, -t of een sisklank eindigen, komt er een -e- tussen woord en uitgang. Sommige woorden zijn onregelmatig, maar die zijn ook in het Nederlands onregelmatig. a) Timos Zeichnung ist am schönsten. b) Ich spreche in meiner Klasse am besten Französisch. c) Dieses Haus ist am größten. d) Wer von euch hat am meisten Geld? e) Ich habe drei alte Tanten. Tante Elsa ist am ältesten. f) Die Bücher sind ziemlich neu, aber dieses Buch ist am neuesten. g) Von diesen Kindern ist Julia am jüngsten.. h) Pizza esse ich am liebsten.