Pallas 1 4e druk - Hoofdstuk 8 - oefentoetsen & antwoorden

1. de zeeman, de matroos 2. al, reeds 3. niets, helemaal niet 4. berichten, melden 5. tegelijk, tegelijkertijd 6. helpen + dativus (hulp geven aan iemand) 7. gehaat bij, vijandig bij 8. vertrouwen + dativus  9. liefst, zeer dierbaar 10. dit, het volgende 11. (laten) stoppen, ophouden 12. zodanig 13. alle(n) 14. toch 15. in plaats van + genitivus 16. van plan zijn 17. het lot 18. niet meer Tip: Maak je nog wat foutjes in de woorden? Kijk dan naar deze tips: Kijk naar welke paragraaf je wel of niet goed kent en focus je daarop; Vind je het alfabet nog moeilijk? Schrijf de Griekse woorden dan op zoals je ze hoort en vertaal ze daarna; Schrijf de woordjes op kaartjes en overhoor jezelf daarmee: als je een woordje drie keer goed hebt, mag het op de ‘ken-ik-stapel’; Probeer ook je eigen ezelsbruggetjes te verzinnen of de verwantschap met andere talen te zien.   ἠ(ν) ἠσθα ἠν ἠμεν ἠτε ἠσαν Tip: Vind je het leren van rijtjes moeilijk? Probeer ze dan liever wat vaker kort te leren dan een lang te zitten ‘stampen’. 3x 5 minuten per dag werkt beter dan 1x 30 minuten; Bewegen terwijl je leert helpt ook. Bedenk bijvoorbeeld een gebaar dat je bij elke naamval maakt; Hang briefjes op in huis met de rijtjes: op de koelkast, boven je bureau of zelfs op de WC. Zo zie je de rijtjes af en toe eventjes snel tussendoor ook nog. 1. Eris was jaloers op de gasten van de bruiloft van Peleus en Thetis en gooide de gouden appel, waardoor de drie godinnen Hera, Athena en Afrodite ruzie kregen. Paris moest oordelen en kreeg als beloning Helena. Door haar ontvoering trokken de Grieken ten oorlog tegen Troje. 2. Eerder hadden ze geen alfabet: ergens in de achtste eeuw namen de Grieken het alfabet van de Feniciërs over en gingen ze hun epen opschrijven. 3.  Alle Grieken zien dat epos als hun vaderlandse geschiedenis, waaraan ze hun identiteit ontlenen. De helden uit het epos waren hun grote voorbeelden: zó wilden ze allemaal zijn. 4. Hieronder is het Paris-oordeel afgebeeld: Paris moet kiezen welke godin de mooiste is. Van links naar rechts: Paris, Hermes, Hera, Afrodite en Athena. Tip: Vind je het nog moeilijk om teksten over de cultuur te leren? Probeer dan een samenvatting of een mindmap te maken. Je kunt ook proberen het verhaal in kleine stukjes aan jezelf te vertellen: lees de eerste alinea, sla je boek dicht en vertel de eerste alinea hardop na. Doe je boek open en lees de eerste alinea om jezelf te controleren. Klopt het? Lees dan de tweede alinea en doe je boek weer dicht. MAAR: vertel nu eerst weer de eerste alinea na en dan pas de tweede. Controleer je zelf weer…et cetera tot je de hele tekst kent. 1. hij maakte 2. wij vroegen  3. hij voerde weg 4. jullie stopten 5. ik viel in de smaak bij / zij vielen in de smaak bij 6. jij vertrouwde 7. wij hadden 8. jullie berichtten 9. ik ging omhoog / zij gingen omhoog 10. hij kwam 11. wij maakten los 12. wij gingen naar voren   1.Voor de werkwoordsvorm wordt een augment, de letter ἐ geplaatst. Achter de werkwoordsvorm komen speciale imperfectum -persoonsuitgangen: -ον, -ες, -ε, -ομεν, -ετε, -ον, dus bijvoorbeeld: ἐ + παυ + ον. 2. Bij een werkwoord dat begint met een klinker, trekken het augment en de beginklinker samen (contractie), bijvoorbeeld ἐ + ἀρεσκω → ἠρεσκον of ἐ + αἰτεω → ᾐτουν. Achter de werkwoordsvorm komen de speciale imperfectum-persoonsuitgangen. 3. Bij een samengesteld werkwoord komt het augment tussen het voorzetsel en de stam van het werkwoord, dus ἀναβαινω → ἀν - ε - βαινον. Achter de werkwoordsvorm komen de speciale imperfectum-persoonsuitgangen. Tip: vind je die nieuwe werkwoordsvormen moeilijk?  Leer alle rijtjes eerst apart uit je hoofd: de contracties tussen augment en beginklinkers en de nieuwe uitgangen. Maak een schema van alle nieuwe regels op een groot stuk papier: geeft elk onderdeel van de nieuwe werkwoordsvormen zijn eigen kleur. Of doe dit met losse kaartjes in verschillende kleuren.   1. FOUT: Alle legerleiders WAREN van plan de grote schepen in te gaan. 2. GOED 3. GOED 4. FOUT: De vele zeelieden kwamen dezelfde soldaten te hulp. 5. FOUT: Waarom WAREN jullie niet aanwezig voor de geduchte expeditie? 1. De godinnen wilden haar niet naar Aulis sturen. 2. Het lot van de ongelukkige legerleider was gehaat bij het leger. 3. Daarna berichtten wij de dood aan de mannen. 4. De krachtige wind voerde alle schepen weg. 5. Bij de vele soldaten viel de wijn zeer in de smaak. 6. Door de grote overmoed van de legerleider is de godin niet meer goedgezind. 7. Wie hoorde de mooie stem van het meisje? 8. Toch woonden wij allemaal in zulke huizen. Tip: probeer de WOLMO methode: Werkwoorden: vertaal deze eerst. Aan de werkwoorden kun je nl. zien in welk getal je onderwerp moet staan (dat maakt het zoeken naar de nominativus al makkelijker) en welke zinsdelen je verder kunt verwachten (bij εἰναι zoek je bijvoorbeeld twee nominativi, maar geen lijdend voorwerp, bij βλεπω heb je bijvoorbeeld wel een lijdend voorwerp, maar geen meewerkend voorwerp); Onderwerp: zoek je nominativus. Samen met de werkwoorden heb je nu al de kern van de zin, die in een proefvertaling altijd 1 punt waard zou moeten zijn; Lijdend voorwerp: dit staat vaak in de accusativus, maar sommige woorden hebben hun lijdend voorwerp in een andere naamval staan, zie bijvoorbeeld φροντιζω uit Pallas 7: dat heeft zijn lijdend voorwerp in de genitivus; Meewerkend voorwerp: staat altijd in de dativus. In een bedrijvende zin heb je alleen een meewerkend voorwerp als je ook een lijdend voorwerp hebt; Overige bepalingen: de bijwoorden, woordgroepen met voorzetsel en soms andere zelfstandige naamwoorden die je over houdt, zijn bepalingen. Laat deze in je vertaling zoveel mogelijk op hun plek staan, til ze NOOIT over komma’s heen.