Pallas 1 4e druk - Hoofdstuk 9 - oefentoetsen & antwoorden

a) hier(heen) b) de man c) waard(ig) + genitivus d) de roem, de mening e) de rampen, het ongeluk, de ellende f) (het) interesseert me g) niet meer (bij gebiedende wijs) h) naar huis i) de moeder j) jullie, van jullie k) in staat zijn om, kunnen l) beste, zeer/heel goed m) het eten, voedsel n) gelukkig o) overtuigen, overreden p) wij q) terugsturen, wegsturen r) oud, van vroeger Tip: Maak je nog wat foutjes in de woorden? Kijk dan naar deze tips: Kijk naar welke paragraaf je wel of niet goed kent en focus je daarop; Schrijf de woordjes op kaartjes en overhoor jezelf daarmee: als je een woordje drie keer goed hebt, mag het op de ‘ken-ik-stapel’; Probeer ook je eigen ezelsbruggetjes te verzinnen of de verwantschap met andere talen te zien. Denk je meer in plaatjes? Probeer dan een tekening te maken waarin zoveel mogelijk woorden uit de les voorkomen: maak er één groot geheel van, waar je bij elk voorwerp/persoon/handeling het Griekse woord zet.   ὁ παις οἱ παιδες του παιδος των παιδων τῳ παιδι τοις παισι τον παιδα τους παιδας   παν παντα παντος παντων παντι πασι(ν) παν παντα Tip: Maak je nog wat foutjes in de verbuigingen? Kijk dan naar deze tips: Vind je het leren van rijtjes moeilijk? Probeer ze dan liever wat vaker kort te leren dan een lang te zitten ‘stampen’. 3x 5 minuten per dag werkt beter dan 1x 30 minuten; Bewegen terwijl je leert helpt ook. Bedenk bijvoorbeeld een gebaar dat je bij elke naamval maakt; Hang briefjes op de traptredes: zeg het rijtje elke keer dat je naar boven loopt en andersom als je naar beneden loopt. Loop desnoods een paar keer extra de trap op en af.   a) Achilles wilde niet meer meevechten, omdat Agamemnon zijn slavin Briseïs af had gepakt. Het hielp niet mee dat Achilles al weinig respect voor Agamemnon had, omdat deze laatste volgens Achilles niet dapper genoeg mee vocht in de strijd, maar alleen maar profiteerde van de buit die andere strijders buitmaakten. b) De Grieken hadden Chryseïs ontvoerd en tot slavin gemaakt: zij was de dochter van Apollo’s opperpriester Chryses. Deze had Apollo om wraak gebeden. Om de Grieken te dwingen het meisje terug te sturen, schoot hij de pests in het Griekse kamp. c) Homeros beschrijft dat de helden veel fantastische eigenschappen hebben, maar dat ze ondertussen wél gewoon menselijke emoties ervaren, waardoor ze soms domme dingen doen. d) Sterk, snel, behendig, knap, goed kunnen spreken. e) Hier staat de ruzie tussen Agamemnon en Achilles afgebeeld: link staat Agamemnon, afgebeeld met de scepter van de koning en een baard, waaraan je een oudere Griekse man herkent, dan de godin Athena, herkenbaar aan de wapenrusting en het hoofd van Medusa op haar borstkuras, zij houdt Achilles tegen, de jongere man zonder baard, die op het punt staat zijn zwaard te trekken en Agamemnon aan te vallen, helemaal rechts de slavin Briseïs, die Achilles niet aan Agamemnon wil geven. Tip: Vind je het nog moeilijk om teksten over de cultuur te leren? Probeer dan een samenvatting of een mindmap te maken. Je kunt ook proberen het verhaal in kleine stukjes aan jezelf te vertellen: lees de eerste alinea, sla je boek dicht en vertel de eerste alinea hardop na. Doe je boek open en lees de eerste alinea om jezelf te controleren. Klopt het? Lees dan de tweede alinea en doe je boek weer dicht. MAAR: vertel nu eerst weer de eerste alinea na en dan pas de tweede. Controleer je zelf weer…et cetera tot je de hele tekst kent. a7, b6 of 12, c2, d8, e9, f5, g10, h3, i6 of 12, j11, k1, l4 Tip: vind je congruentie moeilijk?  Probeer voor je een tekst gaat vertalen eerst alle congruerende woordparen uit de tekst over te schrijven of te markeren op een kopie van de tekst. Als je daar in het begin je boek nog bij nodig hebt, is dat helemaal niet erg, want als je dit veel doet, zul je merken dat je het boek vanzelf aan de kant kunt leggen.   Schrijf de genitivus van het zelfstandig naamwoord op. Streep de uitgang -ος weg. Nu heb je de stam van het woord. Zet achter die stam de uitgang van de dativus meervoud en let op hoe de laatste letter van de stam samentrekt / contraheert met de σ van de uitgang. Bijvoorbeeld: ὁ λεων - του λεοντ-ος → λεοντ + σι → ντ vallen weg, daardoor wordt de klinker van de stam langer → λεουσι(ν). ἡ γυνη -της γυναι-κος → γυναικ +σι → κ en σ trekken samen → γυναιξι(ν) Tip: vind je contracties moeilijk?  Maak een duidelijk overzicht voor jezelf met alle voorbeelden die er zijn. Geef elk onderdeel van het woord (stam, laatste medeklinker van de stam, uitgang, samengetrokken medeklinker) een duidelijke kleur. Zoek daarna in je woordenlijst naar zoveel mogelijk voorbeelden en zet die in je overzicht onder het woord dat net zo’n samentrekking heeft.   1. FOUT: Het grote meisje keek niet naar de vrouw zelf.  2. GOED 3. FOUT: Hallo, waarom bracht je veel voedsel naar mij? 4. FOUT: De naam van onze vader was oud. 5. GOED 1. Alle kinderen waren door jouw daden in staat jouw leiders te hulp te komen. 2. Door jouw grote woede voerden wij lange tijd oorlog in het vijandige land. 3. Jullie, o verstandige mannen, waren de onsterfelijke roem waard(ig). 4. De oude leeuw was niet meer in staat veel eten te pakken. 5. Stuur mijn moeder niet meer weg, maar wees(t) redders voor haar / wees(t) haar redders! 6. Wie van de dwaze meisjes ging van ons vuur weg / vandaan? 7. Alle vrouwen stuurden hun gelukkige kinderen naar huis. 8. Ik vertrouwde door de vele rampen niet meer op alle godinnen. Tip: vind je vertalen nog moeilijk?  Je kunt vaak in de nederlandse zin de zinsdelen op de plek van de griekse zin laten staan (controleer altijd goed de naamval!). Meestal hoef je alleen de persoonsvorm tussen het onderwerp en het naamwoordelijk deel of lijdend voorwerp in te zetten. Een Griekse zin heeft vaak de volgorde: onderwerp - naamwoordelijk deel / lijdend voorwerp - persoonsvorm een Nederlandse zin: onderwerp - persoonsvorm - naamwoordelijk deel / lijdend voorwerp.