Sprekend Verleden 6e ed - Hoofdstuk 3 - Industrialisatie en -ismen oefentoetsen & antwoorden

• a. Verandering van een samenleving waarin landbouw het belangrijkste middel van bestaan is naar een samenleving waarin industriële het belangrijkste is.
• b. Industriële Revolutie: Periode waarin landbouw waarin landbouw als middel van bestaan verdrongen wordt door Industrie. De veranderingen waren zo groot dat men spreekt van een revolutie.
• c. Het vervaardigen van grote aantallen dezelfde producten.
• d. De eerste vorm van kapitalisme, waarbij de winst door middel van handel wordt gemaakt.
• e. Latere vorm van kapitalisme, waarbij de winst door middel van de industrie gemaakt wordt.
• f. Kleine middenlaag van de bevolking in Europa met enig bezit.
• g. Wetten die er voor moeten zorgen dat de zwakkeren in de samenleving worden beschermd.
• h. Socialisten voor wie het socialisme en democratie even belangrijk zijn. 
• 
  

1. Kapitalisme (3)

2. Nationalisme (6)

3. Conservatisme (7)

4. Liberalisme (8)

5. Socialisme (9)

6. Communisme (9)

7. Confessionalisme (10)

8. Feminisme (11)

9. Imperialisme (12)

10. Kolonialisme (12)

• De juiste combinaties zijn:
• 1 IV
• 2 VI
• 3 V
• 4 I
• 5 III
• 6 II

• a. Een goed antwoord bevat de volgende elementen:
  • - Edison was een Britse wetenschapper en
  • - is bekend om zijn uitvinding van de gloeilamp.
• b. Een goed antwoord bevat de volgende elementen:
  • - Abraham Kuyper is een protestantse dominee en
  • - stichter van de ARP, de eerste politieke partij van Nederland.
  • - bekend om zijn strijd voor de kleine luyden 
• c. Een goed antwoord bevat de volgende elementen:
  • - Domela Nieuwenhuis is een predikant en
  • - zette zich in voor de arbeiders en was daarmee dus socialist.
• d. Een goed antwoord bevat de volgende elementen:
  • - Samuel van Houten is een Nederlands politicus en
  • - kwam met het wetsvoorstel ‘de Kinderwet van Van Houten’ waarbij kinderen onder de 12 uitgesloten werden van fabrieksarbeid.
• e. Een goed antwoord bevat de volgende elementen:
  • - Karl Marx is een Duitse filosoof en
  • - is bekend om zijn Communistisch Manifest waarin hij de klassenstrijd beschreef in de Europese samenleving.
• f. Een goed antwoord bevat de volgende elementen:
  • - Aletta Jacobs was een Nederlandse feminist en
  • - was de eerste Nederlandse vrouwelijke arts en
  • - zette zich in voor vrouwenkiesrecht.

De juiste volgorde is: 1-4-2-3-5-6

Toelichting:

• 1 De stoommachine wordt uitgevonden. (1705)
• 4 De grote Europese landen komen samen op het Congres van Wenen. (1815)
• 2 Karl Marx schrijft het communistisch manifest waarin hij beschrijft dat er een klassenstrijd gaande is. (1847)
• 3 Aletta Jacobs start met haar studie geneeskunde. (1871)
• 5 Het kinderwetje van Van Houten wordt ingevoerd. Vanaf dit moment is het strafbaar om kinderen onder de 12 jaar in fabrieken te laten werken. (1874)
• 6 Vanaf dit moment hebben vrouwen in Nederland actief kiesrecht. (1917)

• In een landbouwstedelijke samenleving is landbouw het belangrijkste middel van bestaan en in een industriële samenleving worden de meeste goederen in fabrieken gemaakt. Het verschil is dat er in een landbouwstedelijke samenleving de meeste mensen in de landbouw werken en in een industriële samenleving werken de meeste mensen in de industrie.

• - Arbeidsomstandigheden waren slecht: 12 tot 14 uur per dag werken was normaal, de werkomgeving was ongezond en gevaarlijk, kinderarbeid was toegestaan en werd veel ingezet.
• - Woonomstandigheden waren slecht: grote families leefden in kleine woningen, de steden waren erg vies en riolering was er vaak niet, er was onveiligheid, er waren weinig dingen te doen in de vrije tijd.

• Omdat de industrie veel handwerk van de boeren overnam raakten veel mensen werkloos. Zij trokken naar de stad omdat hier werk te vinden was. Daarom groeiden de Europese steden enorm.

• Een socialist wil dat er gelijkheid ontstaat in de samenleving. Iedereen zal volgens een socialist kiesrecht moeten krijgen. Volgens een conservatief persoon moet alles bij het oude blijven, kiesrecht moet dus vooral níét uitgebreid worden. Hierin verschillen ze dus van mening.

• Vanwege de industriële revolutie was er vraag naar grondstoffen en nieuwe afzetmarkten. Europese landen gingen hun rijk dus uitbreiden op zoek naar nieuwe grondstoffen en nieuwe afzetmarkten. Daarmee versterkte de industriële revolutie dus het imperialisme in Europa.

• Dit gedicht zal aantrekking hebben op nationalisten. 
• De dichter stelt namelijk dat Brittania (Groot-Brittannië) de baas is op zee en dat zij nooit slaven zullen worden. 
• Hij spreekt hier dus met een enorme trots over zijn land, wat kenmerkend is voor het nationalisme.

• a. Socialisme. In de bron zie je een fabrieksbaas die belachelijk gemaakt wordt door hoe hij getekend is. Zijn gezicht is gek afgebeeld en daarmee negatief. Ook trekt hij de arbeiders de fabriek in en deze kunnen niet loskomen. Zo voelden de socialisten hoe de samenleving in elkaar zat.
• b. De tekenaar wil met zijn tekening aantonen dat de fabrieksbazen slecht zijn en het negatieve voor hebben met hun arbeiders.

• In tegenstelling tot wat Marx stelt in zijn Communistisch Manifest leidt de Europese situatie niet tot een revolutie. In zijn manifest staat namelijk dat de kloof tussen de overheersende klasse en onderdrukte klasse groter zou worden. 
• Echter, deze kloof wordt kleiner door de sociale wetten die worden ingevoerd. Daardoor worden de burgers die het zwaar hebben geholpen om ze er weer bovenop te helpen. 
• Op deze manier wordt de situatie in de samenleving beter en komen mensen niet in opstand.

• De liberalen staan voor vrijheden van de burgers. 
• Met het opnemen van deze vrijheden in de grondwet kun je stellen dat een liberaal hier erg tevreden mee zou zijn. Daarom kan de grondwet dus liberaal genoemd worden.