Overal NaSk 5e ed
- Hoofdstuk 3 - Stoffen
oefentoetsen & antwoorden
5e editie
Klas 1-2|Havo/vwo
Deze toets behandelt de volgende onderwerpen: Stoffen, stofeigenschappen, massa, volume, dichtheid, veiligheid, mengsel, zuivere stof
Toets Nask/Science
Overal NaSk 5e ed
Online maken
Toets afdrukken
Een stofeigenschap is een eigenschap waarmee je een stof kunt herkennen; hiermee kun je stoffen van elkaar onderscheiden. Deze eigenschappen zijn uniek voor elke stof. (Paragraaf 3.1)
Voorbeelden van antwoorden zijn:
Kleur
Geur
Kook- /smeltpunt
Brandbaarheid
Dichtheid
Dit zijn eigenschappen waarmee je verschillende stoffen van elkaar kunt onderscheiden. Stofeigenschappen zijn uniek voor elke soort stof. In de antwoorden hierboven staan vijf voorbeelden van stofeigenschappen. Misschien weet jij nog wel een paar anderen, maar de antwoorden die hier staan, zijn goede voorbeelden van stofeigenschappen. (Paragraaf 3.1 en 3.3)
1) Keukenzout zonder toegevoegd Jodium
2) Kristalsuiker
Dit zijn twee voorbeelden van zuivere stoffen in huis. Deze voorbeelden worden ook in het boek genoemd. In de keuken zal je eigenlijk geen andere zuivere stoffen tegen komen. Zuivere stoffen zijn zeer zeldzaam. (Paragraaf 3.1)
Een mengsel is een stof die uit meerdere stoffen bestaat. Zo’n stof noemen we ook wel een atoomsoort of, als deze uit meerdere atomen is gemaakt, een molecuul. Moleculen zijn opgebouwd uit atomen. Uit je antwoord moet duidelijk naar voren komen dat er meerdere stoffen in een mengsel zitten. (Paragraaf 3.1 en 3.5)
Een zuivere stof is een stof die uit maar één soort stof bestaat. Je kunt in een zuivere stof maar één molecuulsoort of atoomsoort vinden. In je antwoord moet duidelijk naar voren komen dat er maar één soort stof zit in een zuivere stof. (Paragraaf 3.1 en 3.5)
Ja, dit zijn stofeigenschappen. Het kookpunt en het smeltpunt zijn uniek voor elk soort stof. (Paragraaf 3.3)
100 graden Celsius. (Paragraaf 3.3)
1) De oplossing smaakt zoet als je deze proeft.
2) Als je de oplossing laat indampen, ontstaan er suikerkristallen.
LET OP: Een oplossing is een mengsel die bestaat uit twee of meerdere stoffen. De opgeloste stof is volledig vermengd met het vloeibare oplosmiddel.
UIT JE ANTWOORD MOET DUIDELIJK NAAR VOREN KOMEN DAT EEN OPLOSSING BESTAAT UIT EEN STOF DIE VOLLEDIG IS VERMENGD MET HET OPLOSMIDDEL. (Paragraaf 3.4)
Een oplosmiddel is een stof waarin andere stoffen opgelost kunnen worden. (Paragraaf 3.4 en 3.5)
Een opgeloste stof is een stof die opgelost kan worden in een oplossing. (Paragraaf 3.4 en 3.5)
Een oplossing is een gas of vloeistof waardoorheen een andere stof zit gemengd. De opgeloste stof is volledig omgeven door het oplosmiddel. Een ander woord voor stof is molecuul. Kenmerkend voor een oplossing is dat deze altijd helder is.
TOELICHTING: De opgeloste stof is namelijk volledig omgeven door het oplosmiddel; je kunt deze stof dus niet meer zien. (Paragraaf 3.4 en 3.5)
Een suspensie is een vaste stof in een vloeistof. De vaste stof zit verdeeld als fijn poeder in een vloeistof. (Paragraaf 3.4)
Een molecuul is het kleinste deeltje van een stof die nog de stofeigenschappen bezit die bij die stof horen. Een molecuul wordt gemeten in nanometers; een nanometer is één miljardste deel van een meter. Een watermolecuul is ongeveer 0,15 nm. (Paragraaf 3.5) Met indampen laat je het oplosmiddel verdampen. De opgeloste stof blijft achter.TOELICHTING: Bij indampen maak je soms gebruik van warmte. Als je een oplossing kookt, zal het oplosmiddel sneller verdampen. Ook als de lucht heel droog is, kan water heel snel verdampen. (Paragraaf 3.4) Met filtreren houd je met een filter vaste stof tegen. Het filter is zo gemaakt, dat er geen deeltjes die groter zijn dan het filter er doorheen kunnen. Op deze manier kun je vaste stof scheiden van een vloeistof in een mengsel.TOELICHTING; als je thee hebt gezet, haal je de theeblaadjes uit de theepot of het theekopje met het theezakje. De theeblaadjes kunnen niet door het zakje heen; de blaadjes zijn groter dan de gaatjes van het theezakje. Een ander voorbeeld is het afgieten van macaroni: de gekookte macaroni kan niet door de zeef heen, terwijl het water wel wegloopt. (Paragraaf 3.4) Het volume kun je meten in mL, L, cc , cm3 of dm3. Je meet een volume dus in een volume-eenheid. (Paragraaf 3.1) De massa van een voorwerp meet je in gram of in kilogram. (Paragraaf 3.1) Ja, dichtheid is een stofeigenschap. Je kunt met behulp van de dichtheid een stof herkennen. Verschillende dichtheden staan genoteerd in een tabel. De gebruikte eenheid is g/dm3. (Paragraaf 3.1) Mogelijke antwoorden zijn (je kunt zelf ook nog andere antwoorden geven): Schoonmaakazijn Medicijnen Toiletreiniger, zoals Glorix of WC-Eend Vaatwastabletten Afwasmiddel Gootsteenontstopper SodaDE STOFFEN KUNNEN BIJ VERKEERD GEBRUIK GEVAARLIJK ZIJN OF HEBBEN EEN RISICO OP VERGIFTIGING OF SCHADE AAN JEZELF, ANDEREN OF SPULLEN.TOELICHTING: Gevaarlijke stoffen kunnen gevaarlijk zijn in gebruik, inademen, inslikken, irriterend bij contact, brandbaar zijn of als ze in contact komen met andere stoffen. Vaak zijn het schoonmaakmiddelen of medicatie. Je moet daarom altijd goed nadenken wat je met een gevaarlijke stof gaat doen. Ook moet je goed op de risico’s van het gebruik worden gewezen. Daarom:Op het etiket van een gevaarlijke stof moet de fabrikant een waarschuwing zetten. Dat doet de fabrikant met gevarenzinnen.Ook moeten er op het etiket veiligheidsymbolen staan. Hiermee kun je in één oogopslag zien voor welk gevaar je moet oppassen. (Paragraaf 3.2)
Met recycling hergebruik je materialen die je anders zou afdanken. Je beperkt hiermee de hoeveelheid grondstoffen die je moet gebruiken om nieuwe producten te maken. Hiermee belast je het milieu dus minder. Bij downcycling ontstaan nieuwe producten, maar van lagere kwaliteit dan de oorspronkelijke stof. Uit afvalplastic kunnen bijvoorbeeld vuilniszakken of containers worden gemaakt. Upcycling houdt in dat de kwaliteit van het nieuwe product niet minder is dan het oorspronkelijke product. Glas en metalen kunnen goed geupcycled worden. Nieuwe flessen en aluminiumfolie zijn hier twee voorbeelden van. In sommige gevallen kan de kwaliteit van het nieuwe product zelfs hoger liggen dan oorspronkelijk. Dit kan bij staal en koperdraad. (Paragraaf 3.2) - Op het etiket van een gevaarlijke stof moet de fabrikant een waarschuwing zetten. Dat doet de fabrikant met gevarenzinnen.- Daarnaast moeten gevarensymbolen op het etiket staan; daarmee kun je in één oogopslag zien voor welk gevaar je moet oppassen. (Paragraaf 3.2) Het filtraat is de gezette koffie. Let op: wat in het filter achterblijft noemen we het residu! (Paragraaf 3.4)
Alcohol verdampt sneller dan water. Daarom is alcohol een geschikt oplosmiddel voor parfum. (Paragraaf 3.4)
L, dm3 en cc . Dit zijn 3 voorbeelden van volume eenheden die in het boek worden genoemd. Misschien dat jij ook een paar anderen hebt genoemd in je antwoord. (Paragraaf 3.1)
De dichtheid van het stuk hout is groter dan de dichtheid van water. Je hebt geleerd dat een voorwerp met een dichtheid groter dan de dichtheid van water zal zinken. In dit geval is de dichtheid 1,2 g/cm3 > 1,0 g/cm3 . Dat betekent dat het stuk hout zal zinken. (Paragraaf 3.1)
Nee, de massa van de stof neemt niet toe door temperatuurtoename. Er komt namelijk geen stof bij; de massa kan dus niet toenemen. (Paragraaf 3.1)
Je kunt erachter komen welke stof je hebt door onderzoek te doen naar de stofeigenschappen; alcohol heeft een specifieke geur en is brandbaar. Water heeft geen kenmerkende geur en is niet brandbaar. Ook heeft water een grotere dichtheid dan alcohol; dit betekent dat hetzelfde volume alcohol minder massa heeft dan een vergelijkbaar volume water. (Paragraaf 3.1)
S = Vast; L = Vloeibaar; G = Gas
1 = smelten; 2 = stollen; 3 = verdampen; 4 = condenseren, 5 = sublimeren; 6 = rijpen
a) 10 kg = 10000 g
b) 1 kg = 1000 g
c) 0,1 kg = 100 g
d) 0,01 kg = 10 g
e) 2 g = 0,002 kg
f) 20 g = 0,02 kg
g) 200 g = 0,2 kg
h) 2000 g = 2 kg
i) 0,123 kg = 123 g
j 1,23 kg = 1230 g
h) 12,3 kg = 12300 g
k_ 12,3 g = 0,0123 kg
l) 3,45 g = 0,00345 kg
m) 34,5 g = 0,0345 kg
n) 3,45 kg = 3450 g
LET OP: in 1 kg gaat 1000 g! (Paragraaf 3.1)
Gegeven: L (10cm), B (2cm) en H (5cm)
Gevraagd: Het volume
Formule: Het volume is: V = L x B x H
Berekening: V = 10 cm x 2 cm x 5 cm
V = 100 cm3
Conclusie: Het volume is 100 cm3.
(Paragraaf 3.1)
LET OP: als eerste moet je alle gegeven eenheden omrekenen in de gevraagde eenheid. In dit geval is het cm, want het gevraagde volume is in cm3. (Er gaan 10 mm in 1 cm en er gaan 10 cm in 1 dm!)
Gegeven:
L = 10 mm = 1 cm
B = 1 cm = 1 cm
H = 0,1 dm = 1 cm
Gevraagd: Het volume
Formule: V = L x B x H
Berekening: V = 1 cm x 1 cm x 1 cm
V = 1 cm3
Conclusie: Het volume van het voorwerp is 1 cm3.
(Paragraaf 3.1)
Gegeven: VEIND = 28 mL
VBEGIN = 20 mL
Gevraagd: Het volume
Formule: V = VEIND - VBEGIN
Berekening: V = 28 mL – 20 mL
V = 8 mL
Conclusie: Het volume van het voorwerp is 8 mL
(Paragraaf 3.1)
Gegeven: Massa = 2,7 g, Volume = 1 cm3
Gevraagd: Gevraagd is de dichtheid
Formule: DICHTHEID = MASSA : VOLUME, ρ= m/v
Berekening: DICHTHEID = 2,7 g : 1 cm3
DICHTHEID = 2,7 g/cm3
Conclusie: De dichtheid van het voorwerp is 2,7 g/cm3
(Paragraaf 3.1)
Gegeven: Massa = 34 g, Volume = 4 cm3
Gevraagd: De dichtheid
Formule: DICHTHEID = MASSA : VOLUME
Berekening: DICHTHEID = 34 g : 4 cm3
DICHTHEID = 8,5 g/cm3
Conclusie: De dichtheid van het voorwerp is 8,5 g/cm3
(Paragraaf 3.1)
Gegeven:
L = 2 cm
B = 2 cm
H = 2 cm
Als eerst moet je het volume berekenen
Het volume is:
V = L x B x H
V = 2 cm x 2 cm x 2 cm
V = 8 cm3
m = 52 g
Gevraagd: De dichtheid
Formule: DICHTHEID = MASSA : VOLUME
Berekening: DICHTHEID = 52 g : 8 cm3
DICHTHEID = 6,5 g/cm3
Conclusie: De dichtheid van het voorwerp is 6,5 g/cm3
(Paragraaf 3.1)
a) De dichtheid van een stof wordt kleiner: de massa blijft namelijk gelijk en het volume neemt toe.
Dichtheid = Massa : volume.
Omdat het volume is toegenomen, ga je dus delen door een groter getal. De dichtheid neemt dus af.
TOELICHTING: Stel, we hebben een stof die door verwarmen van 1 cm3 toegenomen is tot wel 2 cm3. De massa blijft 1 g. Je zult dus zien dat bij normale temperatuur de dichtheid (1 g / 1 cm3) 1 g/cm3 is en bij temperatuurtoename de dichtheid afgenomen is tot 0,5 g/cm3 (want 1 g / 2 cm3 = 0,5 g/cm3). (Paragraaf 3.1 & 3.5)
b) De dichtheid zal dan toenemen, omdat het volume kleiner wordt en de massa gelijk blijft.
Dichtheid = Massa : volume.
Omdat het volume is afgenomen, ga je dus delen door een kleiner getal. De dichtheid neemt dus toe.
TOELICHTING: Stel, we hebben een stof die door afkoelen van 1 cm3 afgenomen is tot wel 0,5 cm3. De massa blijft 1 g. Je zult dus zien dat bij normale temperatuur de dichtheid (1 g / 1 cm3) 1 g/cm3 is en bij temperatuurafname de dichtheid toegenomen is tot 2,0 g/cm3 (want 1 g / 0,5 cm3 = 2,0 g/cm3). (Paragraaf 3.1 & 3.5)
Gegeven: r = 0,5 cm
h = 1,5 cm
m = 8,4 g
Gevraagd: v = ?
ρ = ?
Formule: V = Π * r2 * h
ρ = m/v
Berekening: v = 3,14 * 0,25 * 1,5
v= 1,18 cm3
ρ = m/v
ρ = 8,4 g / 1,18 cm3
ρ = 7,12 g /cm3
Conclusie: De dichtheid van de stof is 7,12 .
(Paragraaf 3.1 & 3.5)
a) Deze temperatuur is 0 graden Celcius
b) Deze temperatuur is 100 graden Celcius
c) Op basis van de twee gevonden temperaturen is er sprake van de stof water. Water heeft een smeltpunt bij 0 graden Celcius en een kookpunt van 100 graden Celcius. Het is een zuivere stof, want je kunt waarnemen dat de temperatuur bij een faseovergang constant blijft.
d) Bij de eerste faseovergang (vast naar vloeibaar) kom je het water tegen als ijs en vloeibaar water. Bij de tweede faseovergang (vloeibaar naar gas) kom je het water tegen als vloeibaar water en waterdamp. (Paragraaf 3.3)
Deze toets bestellen?
Voordeligst
Lidmaatschap ToetsMij
€ 12,99/mnd
Snel nog even wat toetsen oefenen? Kies dan onze meest flexibele optie.