Disco 1 (blauw) - Hoofdstuk 2 - De wereld van de goden oefentoetsen & antwoorden

a) (2A) habitare: wonen b) (2A) terra: aarde c) (2A) nox: nacht d) (2A) vivere: leven e) (2A) huc: hierheen f) (2A) semper: altijd g) (2A) saepe: vaak, dikwijls h) (2A) hic: hier i) (2A) rex: koning j) (2A) ibi: daar k) (2B) uxor: vrouw, echtgenote l) (2B) flos: bloem m) (2B) filia: dochter n) (2B) ubi: waar o) (2B) dea: godin p) (2B) insula: eiland q) (2B) puella: meisje r) (2B) soror: zus(ter) s) (2B) pater: vader   a) (2A) nox: noctes b) (2B) uxor: uxores c) (2B) flos: flores d) (2B) soror: sorores e) (2B) pater: patres   a) vocare: 3e persoon enkelvoud (‘hij’): vocat b) terrere: 3e persoon meervoud (‘zij’): terrent c) audire: imperativus enkelvoud (gebiedende wijs): audi d) ducere: imperativus meervoud (gebiedende wijs): ducite   a) rosa: rosae b) dominus: domini c) bellum: bella d) rex: reges   a) In een antropomorfe godsdienst stellen de mensen zich de goden voor als figuren met een menselijke gedaante en met menselijke eigenschappen (maar wel beter dan de mensen en onsterfelijk). b) Iupiter had erge hoofdpijn en toen vroeg hij zijn zoon Vulcanus om zijn hoofd open te hakken. Daar bleek Minerva in te zitten en zij was meteen bij haar ‘geboorte’ een volwassen godin met een wapenuitrusting.  c) De Romeinen geloofden in natuurgoden en goden die met het huiselijke leven te maken hadden. De Grieken geloofden in goden op de Olympus met allerlei verhalen daaromheen. De Romeinen hebben dat geloof samengevoegd met hun eigen geloof en de verhalen van de Grieken overgenomen. Ze hebben de Griekse goden met hun eigen goden laten versmelten. a) ludit (ludere gaat als ducere, want het eindigt in de woordenlijst op -ere.) b) veniunt (venire gaat als audire, want het eindigt in de woordenlijst op -ire.) c) flore (florere gaat als terrere, want het eindigt in de woordenlijst op -ere.) d) habitate (habitare gaat als vocare, want het eindigt in de woordenlijst op -are.)   a) locus ( gaat als dominus, want het eindigt in de woordenlijst op -us.) b) soror (gaat als rex, want het eindigt in de woordenlijst niet op -us, -a of -um.) c) silva (gaat als rosa, want het eindigt in de woordenlijst op -a.) d) mater (gaat als rex, want het eindigt in de woordenlijst niet op -us, -a of -um.)   Iupiter woont op de Olympus Neptunus en Pluto zijn broers van hem/zijn broers. De/Zijn broers wonen niet op de Olympus. Neptunus is altijd in zee. Hij is de god van de zee. Pluto is altijd in de Tartarus. In de Tartarus wonen schimmen. De vrouw van Pluto is Proserpina. Ceres en Iupiter zijn haar vader en moeder/de vader en moeder van haar. Ook Iuno is de vrouw van Iupiter! En Iuno is de zus van Iupiter! (De) Goden zijn abnormaal.   TIPS: De persoonsvorm staat in een Latijnse zin (bijna) altijd achteraan in de zin. In de Nederlandse vertaling moet je die (bijna) altijd naar voren halen. Het Latijn heeft geen lidwoord. Dat moet je in de vertaling toevoegen om correcte Nederlandse zinnen te maken. De Latijnse zinnen beginnen altijd met een hoofdletter, maar niet elk woord met een hoofdletter is een eigennaam. Uxor in r. 8 is gewoon het woord ‘vrouw’, maar Ceres in r.9 is de eigennaam Ceres.