Disco 1 (blauw) - Hoofdstuk 4 - Philemon en Baucis oefentoetsen & antwoorden

a) (4A) autem: echter b) (4A) tandem: eindelijk c) (4A) respondere: antwoorden d) (4A) nusquam: nergens e) (4A) dormire: slapen f) (4A) dicere: zeggen g) (4A) quis?: wie? h) (4A) petere: zoeken, vragen i) (4A) recipere: ontvangen, opnemen j) (4A) adire: gaan (naar) k) (4B) dare: geven l) (4B) diu: lang, lange tijd m) (4B) vita: (het) leven n) (4B) colere (2x!): 1. verzorgen 2. vereren o) (4B) stare: staan p) (4B) tangere: aanraken q) (4B) movere: bewegen r) (4B) et (2x!): 1. en 2. ook s) (4B) cum: wanneer, toen   a) (4A) senex: senes b) (4B) sacerdos: sacerdotes c) (4B) corpus: corpora (dit woord gaat niet als dominus, want je leert apart het meervoud; het hele rijtje krijg je later) d) (4B) arbor: arbores   a) ik: voco b) jij: vocas c) hij: vocat d) wij: vocamus e) jullie: vocatis f) zij: vocant g) imperativus enkelvoud: voca h) imperativus meervoud: vocate i) infinitivus: vocare   a) ik: audio b) jij: audis c) hij: audit d) wij: audimus e) jullie: auditis f) zij: audiunt g) imperativus enkelvoud: audi h) imperativus meervoud: audite i) infinitivus: audire   a) ik: sum b) jij: es c) hij: est d) wij: sumus e) jullie: estis f) zij: sunt g) imperativus enkelvoud: es h) imperativus meervoud: este i) infinitivus: esse   a) Acheloüs wil aantonen dat de goden bijzonder grote macht hebben en dingen kunnen doen die mensen zich niet voor kunnen stellen. b) Beide verhalen hebben met gastvrijheid te maken en beide verhalen laten zien dat de goden grote macht hebben en ook dingen, mensen of zichzelf in iets of iemand anders kunnen veranderen, tijdelijk of voor altijd. c) Mensen kunnen van deze verhalen leren dat ze altijd gastvrij moeten zijn. Bovendien leren ze dat bescheidenheid door de goden beloond wordt, want de wensen van Philemon en Baucis zijn niet hebberig en daardoor vervullen de goden hun wensen. a) mutat: hij/zij/het verandert (mutare gaat als vocare) b) moveo: ik beweeg (movere gaat als terrere) c) claudis: jij sluit (claudere gaat als ducere) d) dormit: hij/zij/het slaapt (dormire gaat als audire) e) da!: geef! (dare gaat als vocare; alle vormen zijn korter, omdat de stam d- is) f) potest: hij/zij/het kan (posse heeft zijn eigen afwijkende vervoeging)   a) mutat - mutant (mutare gaat als vocare; 3e p. ev. wordt 3e p. mv.) b) moveo - movemus (movere gaat als terrere; 1e p. ev. wordt 1e p. mv.) c) claudis - claudetis (claudere gaat als ducere; 2e p. ev. wordt 2e p. mv.) d) dormit - dormiunt (dormire gaat als audire; 3e p. ev. wordt 3e p. mv.) e) da! - date! (dare gaat als vocare; imperativus ev. wordt imperativus mv.) f) potest - possunt (posse heeft zijn eigen afwijkende vervoeging) Op een dag verlangen de goden de mensen te testen. Iupiter en Mercurius veranderen zich in oude mannen en vliegen naar de aarde. Tempels zien ze nergens, maar overal zijn villa’s/landgoederen. Wanneer zij daar onderdak vragen ontvangen de meesters/heren hen niet. Lange tijd zwerven zij over de aarde. Eindelijk staan ze voor een hutje en vragen: “Gegroet heer, wij zijn arm en wij zoeken onderdak.” De heer van het hutje antwoordt: “Jullie zijn welkom. Kom(t) binnen!” Vervolgens zegt hij: “Ik ben Philemon en zij is mijn vrouw, Baucis.” De goden verlangen (aan) hen een beloning te geven en vragen: “Wat verlangen jullie? Wensen jullie rijkdom/schatten?” Philemon en Baucis verlangen echter priesters te zijn. Ze verlangen de goden voor altijd te vereren. Daarom verandert Iupiter hen in bomen. Nu kunnen zij de goden voor altijd vereren.   TIPS: Begin bij het vertalen van een zin bij de persoonsvorm (die vrijwel altijd achteraan staat). Kijk goed naar de uitgang en bepaal welke persoonsvorm het precies is. Bepaal of bij die persoonsvorm alleen een onderwerp moet komen of ook een lijdend voorwerp. Zoek de nominativus die het onderwerp moet zijn. Als er geen nominativus in de zin staat, neem dan het onderwerp van de vorige zin en vul ’hij’, ‘zij’ of ‘het’ aan. Neem de accusativus als lijdend voorwerp. Een accusativus kan ook géén lijdend voorwerp zijn. In dat geval staat de accusativus achter een voorzetsel waarbij ‘+ acc.’ bij de woordjes staat.