Na klar! MAX deel A+ B - Kapitel 4 - Dresden / Leipzig oefentoetsen & antwoorden

a) opgroeien b) de kleur c) nauwelijks d) werkelijk, inderdaad e) de boerderij f) er is, er zijn g) nu, op dit moment h) tamelijk, redelijk i) de hoop j) jaarlijks k) snel  l) kijken m) oprichten n) de muur o) de ruzie p) scheiden   a) die Bäckerei b) der Hauptbahnhof c)  das Kino d) die Flughäfen e) Das Krankenhaus f) die Fenster g) die Lampen h) der Fernseher i) der Schreibtisch j) das Sofa Tip: Dit is een extra tip: Denk aan de hoofdletters bij zelfstandige naamwoorden. Vergeet niet het meervoud en de voltooide deelwoorden mee te leren.   a) Kennen Sie vielleicht den Weg zum Schwimmbad? b)  Sie gehen an der Ampel links. c) Gern geschehen! d) Der Bus fährt dreimal pro Stunde. e) Mein Zimmer ist ziemlich dunkel und ungemütlich. f) Auf dem Teppich stehen zwei Stühle. g) Eine Wand ist grün angestrichen. h) Ich wohne in einer Doppelhaushälfte. Tip: Dit is een extra tip: Soms helpt het om de woorden van de Nederlandse zin wat te husselen. Door het anders te zeggen, kun je het ook anders in het Duits vertalen. Het gaat om de inhoud, en dat kan soms op meerdere manieren. Als je iets moet kiezen, maak het jezelf dan niet te moeilijk. Kies voor datgeen wat je zeker weet.   a) an aan, op b) auf op c) hinter achter d) in in, naar e) neben naast f) unter onder g) über boven, over h) vor voor i) zwischen tussen   a) Als je de WO of WANN vraag kan stellen, gebruik je de derde naamval. Kan je de WOHIN vraag stellen, gebruik je de vierde naamval. Je zou ook in plaatjes kunnen denken. Blijven het Dezelfde plaatjes, Derde naamval. Worden het Verschillende plaatjes, Vierde naamval. Als iets beweegt,  vierde naamval. Staat het stil, derde naamval.   a) -er achter het bijvoegelijk naamwoord. b) am ervoor, en dan -sten achter het bijvoegelijke naamwoord. c) Daar komt meestal een umlaut op. Zoals klug – klüger. d) Dan komt er een extra e bij de overtreffende trap. e) laut – lautesten & heiß - heißesten   a) 4e (verandert van buiten de school naar de school ingaan) b) 3e (dezelfde, je blijft achter de deur staan) c) 4e ( verandert van de ene kant naar de andere kant van de stoel) d) 3e (dezelfde, je blijft aan het touw hangen) e) 3e (dezelfde, je blijft voor de garage lopen) f) 4e (verandert, iets is er nog en valt tussen de kussens) g) 3e (dezelfde, je blijft op de stoel zitten) h) 4e, (verandert, iets rol van voor de bank onder de bank) i) 3e, (dezelfde, je blijft naast de koning wonen) Tip: Onthoud het ezelsbruggetje D=D, V=V, derde dezelfde, vierde veranderd. Stel je denkt bij ieder zinnetje 2 plaatjes, blijft het dezelfde of verandert er wat?    a) die Stap 1 in Stap 2 het verandert, van buiten de republiek in de republiek, 4e Je kan vragen WOHIN? b) dem Stap 1 vor Stap 2 het blijft hetzelfde, voor het raadhuis, 3e Je kan vragen WO? c) einen Stap 1 an Stap 2 het verandert, je gaat naar het strand, 4e Je kan vragen WOHIN? d) einer Stap 1 in Stap 2 Je kan vragen WANN? e) dem Stap 1 in Stap 2 het blijft hetzelfde, naast het huis, 3e Je kan vragen WO?   a) m, want jaargetijden zijn mannelijk b) v, want het eindigt op -keit c) m, want het is een mannelijk persoon d) m, want dagen van de week zijn mannelijk e) v, want het is een vrouwelijk persoon f) v, want het eindigt op -heit g) m, want dagdelen zijn mannelijk h) v, want het eindigt op een -e i) o, want het eindigt op -chen j) m, want maanden zijn mannelijk k) o, want je zegt het gevoel, het is vaak onzijdig l) v, want het eindigt op -ung   a) ärmer am ärmsten b) weiter am weitesten c) heißer am heißesten d) hässlicher am hässlichsten e) blöder am blödesten f) schneller am schnellsten g) näher am nächsten h) mehr am meisten